- Schud de kaarten en leg de twee stapels op het midden van de tafel. De tekst van de kaartjes naar beneden.
- De eerste speler pakt van iedere stapel een kaartje en legt ze met de tekst naar boven voor zich op tafel. Bijvoorbeeld können - ich.
- Hij schrijft de juiste vorm van het werkwoord: ich kann. Als het juist is, mag hij de kaartjes houden. Als het antwoord fout is, worden de kaartjes onderop de juiste stapel teruggelegd.
- Wie de meeste kaartjes heeft, heeft gewonnen.