3.6 Evolutie

3.6Evolutie
Thema 3 Erfelijkheid en evolutie
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

3.6Evolutie
Thema 3 Erfelijkheid en evolutie

Slide 1 - Tekstslide

Wat weten we al?

Slide 2 - Tekstslide

Wat is het genotype van de nieuwe plant bij ongeslachtelijke voortplanting?
A
Het genotype van de nieuwe plant wordt bepaald door het milieu.
B
Het genotype van de nieuwe plant is anders dan dat van de ouderplant.
C
Het genotype van de nieuwe plant is precies hetzelfde als dat van de ouderplant.
D
Het genotype van de nieuwe plant kan zowel hetzelfde als anders zijn dan dat van de ouderplant.

Slide 3 - Quizvraag

Waarom zijn er veel verschillende genotypen bij geslachtelijke voortplanting?
A
Genotypen veranderen tijdens de voortplanting
B
Geslachtscellen hebben verschillende genotypen
C
Genotypen worden willekeurig gekozen
D
Geslachtscellen hebben dezelfde genotypen

Slide 4 - Quizvraag

Hoe wordt een mutatie doorgegeven aan nakomelingen?
A
In elke cel
B
Als een lichaamscel muteert
C
Als een gemuteerd allel in een geslachtscel voorkomt
D
Bij geslachtelijke voortplanting

Slide 5 - Quizvraag

Wat zijn mutagene stoffen?
A
Stoffen die mutaties kunnen veroorzaken
B
Stoffen die alleen door straling ontstaan
C
Stoffen die alleen in het lichaam ontstaan
D
Stoffen die geen invloed hebben op mutaties

Slide 6 - Quizvraag

Wat is een goedaardige tumor?
A
Een tumor die langzaam groeit en geen omringende weefsels beschadigt.
B
Een tumor die snel groeit en omringende weefsels beschadigt.
C
Een tumor die langzaam groeit en omringende weefsels beschadigt.
D
Een tumor die niet groeit en geen omringende weefsels beschadigt.

Slide 7 - Quizvraag

Begrippen 3.5
  • Mutagene stoffen

Slide 8 - Tekstslide

Leerdoelen 3.6
  • Je kunt Omschrijven wanneer organismen tot één soort behoren.
  • Je kunt beschrijven wat de evolutietheorie inhoudt en hoe geslachtelijke voortplanting, mutatie en natuurlijke selectie bijdragen aan het ontstaan van nieuwe rassen en soorten.

Slide 9 - Tekstslide

Soorten en rassen
  • Een Afrikaanse olifant en een Indische olifant lijken veel op elkaar, maar ze behoren tot verschillende soorten.
  • Organisme die veel op elkaar lijken, hoeven dus niet tot dezelfde soort te behoren.
  • Organismen behoren pas tot één soort als ze samen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen.
  • Die moeten zich dus ook weer kunnen voortplanten.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Wanneer behoren organismen tot één soort?
A
Als ze op elkaar lijken
B
Als ze dezelfde voeding consumeren
C
Als ze dezelfde habitat delen
D
Als ze samen vruchtbare nakomelingen kunnen krijgen

Slide 12 - Quizvraag

Ras
  • Sommige soorten kun je verder verdelen in rassen, zoals appels.
  • Alle appelbomen kunnen elkaar bestuiven, dus zelfde soort.
  • Maar er zijn wel verschillende appels.
  • Een ras is een groep organismen binnen één soort die door bepaalde erfelijke eigenschappen verschilt.

Slide 13 - Tekstslide

Hoe kun je sommige soorten verder verdelen?
A
In soorten
B
In variëteiten
C
In rassen
D
In families

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Evolutie
Er zijn miljoenen soorten organismen op de wereld.
Al deze soorten zijn in de loop van een zeer lange tijd ontstaan.
Dit wordt de evolutietheorie genoemd.
Deze theorie gaat uit van de volgende drie dingen:
  • Variatie in genotypen
  • Natuurlijke selectie
  • Ontstaan van nieuwe soorten

Slide 16 - Tekstslide

Variatie in genotypen
  • Een populatie is een groep organismen van dezelfde soort die zich onderling kunnen voortplanten.
  • Bijvoorbeeld alle konijnen op Ameland.
  • Binnen een populatie komen verschillen voor, dit komt door geslachtelijke voortplanting en mutaties.
  • Hierdoor komen in een populatie ook steeds andere fenotypen voor.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Natuurlijke selectie
  • Slakken met een gele kleur vallen meer op dan groene in het gras, zij worden dus ook meer opgegeten. 
  • Zo blijven er dus in verhouding meer groene slakken over.
  • Dit noemen we natuurlijke selectie.
  • Zij passen zich beter aan aan het Milieu.
  • Het milieu zijn alle omstandigheden die invloed kunnen hebben op een organisme.

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Het ontstaan van nieuwe soorten
  • Zolang de slakken met verschillende kleuren met elkaar blijven voortplanten, behoren ze tot dezelfde soort. Er zijn dan alleen verschillende vormen van één soort ontstaan.
  • Als de verschillende vormen van een soort zich niet meer met elkaar voortplanten, kunnen na lange tijd twee soorten ontstaan. De vormen gaan dan zoveel van elkaar verschillen, dat ze niet meer met elkaar kunnen voortplanten.

Slide 21 - Tekstslide

Hoe ontstaat een nieuwe soort?
  • Een nieuwe soort kan bijvoorbeeld ontstaan als een populatie wordt gescheiden in twee groepen.
  • Bijvoorbeeld egels in een woonwijk aan de rand van een bos.
  • Op een dag wordt hiertussen een snelweg aangelegd.
  • Hierdoor worden de egels in twee groepen verdeeld.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Wat is natuurlijke selectie?
A
Natuurlijke selectie is het proces waarbij organismen evolueren naar een hogere levensvorm.
B
Natuurlijke selectie is het proces waarbij organismen die beter aangepast zijn aan het milieu, meer overleven en zich voortplanten.
C
Natuurlijke selectie is het proces waarbij organismen zich aanpassen aan hun omgeving.
D
Natuurlijke selectie is het proces waarbij organismen willekeurig worden gekozen om te overleven.

Slide 25 - Quizvraag

Wat is variatie in genotypen?
A
Variatie in genotypen ontstaat door natuurlijke selectie.
B
Variatie in genotypen ontstaat door adaptatie aan het milieu.
C
Variatie in genotypen ontstaat door geslachtelijke voortplanting en mutaties.
D
Variatie in genotypen ontstaat door kruising.

Slide 26 - Quizvraag

Wat is de evolutietheorie?
A
De evolutietheorie stelt dat alle soorten organismen in de loop van een zeer lange tijd zijn ontstaan.
B
De evolutietheorie stelt dat alle soorten organismen gelijktijdig zijn ontstaan.
C
De evolutietheorie stelt dat alle soorten organismen plotseling zijn ontstaan.
D
De evolutietheorie stelt dat alle soorten organismen zijn gecreëerd door buitenaardse wezens.

Slide 27 - Quizvraag

Begrippen 3.6
  • Soort
  • Ras
  • Evolutietheorie
  • Milieu
  • Natuurlijke selectie

Slide 28 - Tekstslide

Ik kan nu
  • Je kunt Omschrijven wanneer organismen tot één soort behoren.
  • Je kunt beschrijven wat de evolutietheorie inhoudt en hoe geslachtelijke voortplanting, mutatie en natuurlijke selectie bijdragen aan het ontstaan van nieuwe rassen en soorten.

Slide 29 - Tekstslide

Aan het werk!
Maken opdrachten 3.6: 1 t/m 7
Klaar?
Laten checken bij docent, bij goedkeuring nakijken.
Klaar?  Werk laten zien aan docent.
Veel fout? -> Maken test jezelf 3.6
Veel goed? -> Maken 8+ online extra  3.6

 

timer
25:00

Slide 30 - Tekstslide