herhaling - PW formuleren en spelling - deel 1

Doel
Ik leer samengestelde zinnen schrijven.
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Doel
Ik leer samengestelde zinnen schrijven.

Slide 1 - Tekstslide

Instructie 
Teksten bestaan uit zinnen. Je kunt allemaal korte zinnen gebruiken, maar dat leest niet zo fijn. 

Vaak worden er samengestelde zinnen gebruikt. Let op:
  • Een samengestelde zin heeft 2 persoonsvormen!
  • Je plakt de zinnen aan elkaar met een voegwoord!

Slide 2 - Tekstslide

Instructie 
We hebben het in het verleden weleens gehad over voegwoorden. De volgende voegwoorden worden vaak gebruikt:

en - want - maar - of - omdat - als

Slide 3 - Tekstslide

Instructie 
Zo maak je samengestelde zinnen:
  • Gebruik een voegwoord om van 2 zinnen 1 zin te maken.
  • Zet een komma voor het voegwoord (niet bij 'en' en 'of').
  • Controleer of de woordvolgorde klopt.

Fout: Omdat de zon schijnt, hij gaat zwemmen.
Goed: Omdat de zon schijnt, gaat hij zwemmen.

Slide 4 - Tekstslide

Doel
Ik kan veelvoorkomende voorzetsels bij werkwoorden herkennen en op de juiste manier gebruiken.

Slide 5 - Tekstslide

Voorkennis
Bij de cursus grammatica hebben we het over voorzetsels gehad:
  • geven meestal een plaats, richting of tijd aan
  • zijn meestal korte woordjes
  • kun je voor een lidwoord en zelfstandig naamwoord zetten: .... het kooitje  / .... het feest.
  • voorbeelden: op - met - achter - in - onder - tijdens - van

Slide 6 - Tekstslide

Instructie 
Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel (vz) bij zich. Zulke voorzetsels kun je bij dat werkwoord niet veranderen:
twijfelen aan
rekenen op
verlangen naar

Slide 7 - Tekstslide

Doel
Ik kan komma's op de juiste manier gebruiken.

Slide 8 - Tekstslide

Instructie
Jullie hebben al geleerd dat een zin eindigt met een punt, een vraagteken of een uitroepteken.
Wanneer gebruik je de komma?

  • tussen twee persoonsvormen
  • voor een voegwoord (niet voor 'en' / 'of')
  • tussen de delen van een opsomming

Slide 9 - Tekstslide

Doel
Ik kan aanhalingstekens en dubbele punten op de juiste manier gebruiken.

Slide 10 - Tekstslide

Instructie 
  • Leestekens maken een tekst beter leesbaar.
  • We gaan het nu eerst hebben over de dubbele punt :
  • De dubbele punt laat zien dat je iets aankondigt of opsomt.
  • Ik kreeg gisteren een aantal cadeautjes: scheenbeschermers, voetbalkousen en een trainingsjack.
  • Je gebruikt hier een kleine letter na de dubbele punt.

Slide 11 - Tekstslide

Instructie 
  • Je gebruikt de dubbele punt ook om een citaat aan te kondigen. 
  • Citaat = opschrijven wat iemand letterlijk heeft gezegd. 
  • Een citaat (directe rede) zet je tussen aanhalingstekens.
  • Orlando zei: 'Vrijdag ga ik op vakantie.' 
  • De docent vroeg: 'Wie wil het antwoord geven?'
  • Je begint een citaat altijd met een hoofdletter.

Slide 12 - Tekstslide

Instructie 
  • Als het citaat vooraan in de zin staat, gebruik je geen dubbele punt.
  • 'Vrijdag ga ik op vakantie', zei Orlando. (De punt verschuift naar het einde van de zin en je zet een komma achter het aanhalingsteken.)
  • 'Wie wil het antwoord geven?' vroeg de docent. (Bij een vraagteken of uitroepteken komt er geen komma.)

Slide 13 - Tekstslide

Instructie 
  • Als je iemands woorden niet letterlijk overneemt (indirecte rede), gebruik je geen aanhalingstekens. 
  • Orlando zei dat hij vrijdag op vakantie gaat.
  • De docent vroeg wie het antwoord wilde geven.

Slide 14 - Tekstslide