2V - Passé composé (met avoir & être)

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2

Aujourd'hui

- Réviser les verbes

- Passé composé

www.verbuga.eu

tu as été

ik ga

1. je vais
2. je fais
3. je alle
4. je suis

hij heeft gedaan / gemaakt

ils ont voulu

wij nemen

Passé composé

Verleden (voltooide) tijd

NL: ik heb gedanst, wij hebben gezongen

FR: j'ai dansé, nous avons chanté

Passé composé

Altijd 2 delen: hulpwerkwoord & voltooid deelwoord

Hulpwerkwoord: avoir / être

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles

Combineer de juiste vorm van 'avoir' met het onderwerp

Hoe ging het werkwoord AVOIR ook weer?

ai

as

a

avons

avez

ont

être

Sleep de juiste vorm van être naar het onderwerp

il/elle/on

nous

vous

ils/elles

tu

je

es

sont

est

êtes

sommes

suis

Voltooid deelwoord

werkwoorden op -er:
stam + é

j'ai habité ,

je suis allé,

tu as chanté

Voltooid deelwoord

werkwoorden op -er:
stam + é

j'ai habité ,

je suis allé,

tu as chanté

Onregelmatige ww:

avoir: eu

être: été
faire: fait
pouvoir: pu
vouloir: voulu
prendre: pris

hulpwerkwoord être

Als je hulpwerkwoord être is, krijgt het voltooid deelwoord 

soms een extra e en/of s

e bij vrouwelijk

s bij meervoud

je suis allé(e)

tu es allé(e)

il est allé

elle est allée

on est allé

nous sommes allé(e)s

vous êtes allé(e)(s)

ils sont allés

elles sont allées

WANNEER ÊTRE OF AVOIR?

Met être:

naître - mourir

monter - descendre

(re)venir - partir

(r)entrer - retourner

tomber - passer

aller - arriver

rester - sortir 

zij is gevallen

1. elle est tombé
2. elle est tombée
3. elle est tombés
4. elle est tombées

Vertaal:
zij is gebleven (rester)

De hond heeft gedanst

1. Le chien a danse
2. Le chien ont dansé
3. Le chien dansé
4. Le chien a dansé

Vertaal:
elles ont dansé

Vertaal:
u heeft gewoond

elles (arriver)

jij hebt gekund

vous (prendre)