BLOK 3 Grammatica deel 1 LW-ZNW-BNW

1 T/HAVO Blok 3 Grammatica (deel 1)
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

1 T/HAVO Blok 3 Grammatica (deel 1)

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van deze les kun je 

  • lidwoord in een zin benoemen
  • zelfstandige naamwoorden in een zin benoemen
  • bijvoeglijke naamwoorden in een zin benoemen

Slide 2 - Tekstslide


Lees de volgende slides even goed door.

Slide 3 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord geeft een ‘naam’ aan ‘zelfstandigedingen.

  • Namen van mensen, dieren en dingen (eigennamen)
    Lady Gaga, Pluto, Samsung
  • Woorden voor concrete zaken
    tafel, laptop, toets
  • Woorden voor abstracte zaken
    twijfel, werk, grootte

Slide 4 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
Zelfstandignaam woorden komen in verschillende vormen voor. Let op de volgende zaken om ze te herkennen:

  • Je kan er een lidwoord voor zetten, ‘de’, ‘het’, ‘een’:
    de taart, het kopje, een stekker
  • Enkelvoud of meervoud
    taart – taarten, kopje – kopjes
  • Verkleinwoord
    taart – taartje, kop - kopje

Slide 5 - Tekstslide

Lidwoorden
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord (lid)
de, het, een

  • Er zijn twee bepaalde lidwoorden (de, het) en er is een onbepaald lidwoord (een).
  • Bij een bepaald lidwoord weet je precies waarom het gaat, bij een onbepaald lidwoord kan het om van alles gaan.

bepaald lidwoord: ‘de’ en ‘het’
  • mannelijk               de leraar
  • vrouwelijk               de actrice
  • onzijdig                   het station 
  • verkleinwoord       het autootje

onbepaald lidwoord: ‘een’
  • mannelijk              een leraar
  • vrouwelijk              een beroemde actrice
  • onzijdig                  een koud, leeg station

Slide 6 - Tekstslide


Zelfstandige naamwoorden en lidwoorden ken je al.

Nu volgen enkele herhalingsoefeningen.

Slide 7 - Tekstslide

Bedenk zelf 3 zelfstandige naamwoorden.

Slide 8 - Open vraag

De zelfstandige naamwoorden uit de volgende zinnen zijn:

Evelien heeft haar agenda op de keukentafel laten liggen.
A
agenda
B
agenda, keukentafel
C
Evelien, agenda, keukentafel
D
Evelien, keukentafel

Slide 9 - Quizvraag

De zelfstandige naamwoorden uit de volgende zinnen zijn:

Op haar verjaardag kreeg ze veel leuke kaarten van haar beste vriendinnen.
A
ze, verjaardag, kaarten, vriendinnen
B
verjaardag, kaarten, vriendinnen
C
verjaardag, kaarten, beste vriendinnen
D
ze, verjaardag, leuke kaarten, vriendinnen

Slide 10 - Quizvraag

Hoeveel zelfstandige naamwoorden staan er in de volgende zin?

Onze reis start op het vliegveld en Parijs en vandaaruit vliegen we naar Barcelona.

A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 11 - Quizvraag

Welke 3 lidwoorden zijn er in de Nederlandse taal?

Slide 12 - Open vraag

Hoeveel lidwoorden staan er in de volgende zin?

Stel je voor dat je op een dag zomaar de straatprijs en de auto wint bij de loterij.
A
5
B
4
C
3
D
2

Slide 13 - Quizvraag

Zelfstandige namen zijn:

namen van mensen,
dieren, planten, dingen en aardrijkskundige namen.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord


de rode jas

rode zegt iets over de jas

Slide 15 - Tekstslide

Een bijvoeglijk naamwoord (bnw) 


zegt iets over een zelfstandig naamwoord (znw) 

In het volgend filmpje worden de 3 woordsoorten uitgelegd.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Bijvoeglijk naamwoord
  • Zegt iets over het zelfstandige naamwoord.
    Kleur, materiaal, eigenschap, enzovoort.

  • Staat er direct voor en soms achter een zelfstandig naamwoord;
    Een paarse krokodil – De krokodil is paars.

  • Heeft soms een verbogen vorm;
    Het ticket is goedkoop – het goedkope ticket


  • Krijgt bij stoffen en materialen'-en' erachter;
    Het stalen kettingslot – de katoenen sok

Slide 18 - Tekstslide

Bedenk bij 3 objecten op de afbeelding een bijvoeglijk naamwoord
bijvoorbeeld 'de blauwe knop'

Slide 19 - Open vraag

2 BK Blok 4 Spelling
Klik op de link in de volgende slide.

Maak de oefening.

Maak een screenshot van je resultaat en plak dit in de volgende slide.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Link

Plak hier je screenshot van je resultaat van de oefening.

Slide 22 - Open vraag

Breid deze zin uit met 2 bijvoeglijke naamwoorden.

Het huis heeft een tuin.

Slide 23 - Open vraag

Breid deze zin uit met 2 bijvoeglijke naamwoorden.

De buren klagen over de muziek.

Slide 24 - Open vraag

Welke bijvoeglijke naamwoorden staan er in deze zin ?
Mijn nieuwe fiets heeft een laag stuur.

Slide 25 - Open vraag

Welke bijvoeglijke naamwoorden staan er in deze zin ?
Ik brand mijn volle mond aan de hete soep.

Slide 26 - Open vraag

Welke bijvoeglijke naamwoorden staan er in deze zin ?
Het drukke verkeer heeft jaarlijks dodelijke ongelukken tot gevolg.

Slide 27 - Open vraag

2 BK Blok 4 Spelling
Nu oefenen we alle woordsoorten door elkaar.

Slide 28 - Tekstslide

2 BK Blok 4 Spelling
Klik op de link in de volgende slide.

Maak de oefening.

Maak een screenshot van je resultaat en plak dit in de volgende slide.

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Link

Plak hier je screenshot van je resultaat van de vorige oefening.

Slide 31 - Open vraag

2 BK Blok 4 Spelling
Benoem in de volgende slides het GROOT gedrukte woord.

Slide 32 - Tekstslide

DE plaatselijke politie denkt dat het een criminele bende is.
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 33 - Quizvraag

De PLAATSELIJKE politie denkt dat het een criminele bende is.
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 34 - Quizvraag

De plaatselijke POLITIE denkt dat het een criminele bende is.
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 35 - Quizvraag

De plaatselijke politie DENKT dat het een criminele bende is.
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 36 - Quizvraag

De plaatselijke politie denkt dat het EEN criminele bende is.
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 37 - Quizvraag

De plaatselijke politie denkt dat het een CRIMINELE bende is.
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 38 - Quizvraag

De plaatselijke politie denkt dat het een criminele BENDE is.
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 39 - Quizvraag

Hoe goed heb je de les begrepen ?
A
Ik snap het helemaal.
B
Ik snap het goed.
C
Ik snap het een beetje.
D
Ik snap het niet.

Slide 40 - Quizvraag

Welke onderdelen vind je nog moeilijk ?

Slide 41 - Open vraag

2 BK Blok 4 Spelling
HUISWERK in digitale methode : 
Blok 3 : Grammatica
Maak opdr 7+9
Lees de uitleg op blz 133 en maak opdr 10+11
Lees de uitleg op blz 134 en maak opdr 12
Ook de theorievragen tussenin.

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide