2T Kapitel 5 Corona

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Der, die of das!

Slide 2 - Tekstslide

Der, die of das

Slide 3 - Woordweb

  • Der

  • Die


  • Das


  • Die(meervoud)
  • Mannelijke woorden -              Der Mann
  • Vrouwelijke woorden + woorden die eindigen op -e-              Die Frau / Die Schule
  • Het-woorden -                              Het huis=Das Haus

  • Meerdere dingen/mensen/dieren

Slide 4 - Tekstslide

Vater
Schule
Buch
das
der
die

Slide 5 - Sleepvraag

Der, die oder das?
Bruder
A
der
B
die
C
das

Slide 6 - Quizvraag

Der, die oder das?
Mutter
A
der
B
die
C
das

Slide 7 - Quizvraag

Der, die oder das?
Lehrerin
A
der
B
die
C
das

Slide 8 - Quizvraag

Der, die oder das?
Tier
A
der
B
die
C
das

Slide 9 - Quizvraag

Der, die oder das?
Mädchen
A
der
B
die
C
das

Slide 10 - Quizvraag

Der, die oder das?
Lampe
A
der
B
die
C
das

Slide 11 - Quizvraag

Der, die oder das?
Adresse

A
der
B
die
C
das

Slide 12 - Quizvraag

Der, die oder das?
Freundin
A
der
B
die
C
das

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het juiste lidwoord voor:
Suppe
A
der
B
die
C
das

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het juiste lidwoord voor:
Eis
A
der
B
die
C
das

Slide 15 - Quizvraag

jouw = 'dein' of 'deine'
Is dat jouw school? - Ist das ...... Schule?
A
dein Schule
B
deine Schule

Slide 16 - Quizvraag

zijn = 'sein' of 'seine'
Is dat zijn zus? - Ist das ..... Schwester?
die Schwester
A
sein Schwester
B
seine Schwester

Slide 17 - Quizvraag

haar - ihr of ihre
Is dat haar fiets? - Ist das ..... Fahrrad?

A
ihr Fahrrad
B
ihre Fahrrad

Slide 18 - Quizvraag

ons, onze - unser, unsere
Dat is ons lied! - Dat is ..... Lied.
das Lied
A
unser Lied
B
unsere Lied

Slide 19 - Quizvraag

jullie - euer of eure
Is dat jullie lerares? - Ist das ..... Lehrerin?
die Lehrerin
A
euer Lehrerin
B
eure Lehrerin

Slide 20 - Quizvraag

omdat het zo leuk is nog 1:
uw - Ihr of Ihre?
Is dat uw zoon? - Ist das .... Sohn?
A
ihr Sohn
B
ihre Sohn

Slide 21 - Quizvraag

uw - ihr of ihre
Is dat u dochter? - Ist das ..... Tochter?
die Tochter
A
ihr Tochter
B
ihre Tochter

Slide 22 - Quizvraag

hun - ihr of ihre
Is dat hun vriend? - Ist das .... Freund?
der Freund
A
ihr Freund
B
ihre Freund

Slide 23 - Quizvraag

En nu zelf vertalen:
dein? sein? ihr? euer? 
euer Buch (= das Buch), 
eurE Schule (omdat het 'die Schule' is)
deinE Mutter (omdat het 'die Mutter' is)
dein Vater (omdat het 'der Vater' is)

Slide 24 - Tekstslide

Vertaal: onze school

Slide 25 - Open vraag

vertaal: jouw vader

Slide 26 - Open vraag

vertaal: geen glas

Slide 27 - Open vraag

vertaal: haar moeder

Slide 28 - Open vraag

vertaal: jullie opa

Slide 29 - Open vraag

vertaal: jullie oma

Slide 30 - Open vraag

bij 'die' wordt het dus:
eurE 
of 
unserE
of 
deinE

Slide 31 - Tekstslide

bij 'der' en 'das' 
euer
of
unser
of 
dein 

Slide 32 - Tekstslide

vertaal:
het boek
jouw boek

Slide 33 - Open vraag

vertaal:
de moeder
jouw moeder

Slide 34 - Open vraag

vertaal:
de oom
haar oom

Slide 35 - Open vraag