In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
zinsdelen
Bij deze toets gebruiken we de volgende afkortingen (en in deze volgorde bij het ontleden van zinnen):
Schrijf het even op voor jezelf, je kunt niet meer terug naar deze dia.
persoonsvorm = pv
werkwoordelijk gezegde = wwg
onderwerp = ow
lijdend voorwerp = lv
meewerkend voorwerp = mw
Bijwoordelijke bepaling = bwb
Slide 2 - Tekstslide
Wat is de pv in de volgend zin?
'Zij belde haar vriend op.'
A
belde op
B
belde
C
zij
D
haar vriend
Slide 3 - Quizvraag
Als het wwg uit één woord bestaat,
welk zinsdeel is dat dan?
A
voltooid deelwoordwerkwoord
B
onderwerp
C
werkwoord
D
persoonsvorm
Slide 4 - Quizvraag
Wat is het wwg in de volgende zin ?
'Julia probeert niet zo hard te praten.'
A
probeert
B
probeert te praten
C
Julia
D
hard
Slide 5 - Quizvraag
Wat is het wwg in de volgende zin?
'Gisteravond heb ik met de hond gewandeld.'
A
heb
B
heb gewandeld
C
gewandeld
D
er staat geen wg
Slide 6 - Quizvraag
Hoe benoem je het zinsdeel 'voor de sloot' in de volgende zin?
'De hond wist pal voor de sloot af te remmen.'
A
onderwerp
B
bijwoordelijke bepaling
C
meewerkend voorwerp
D
lijdend voorwerp
Slide 7 - Quizvraag
Hoe noem je het zinsdeel 'op het voetbalveld'?
'De jongens werden zaterdag op het voetbalveld vernederd.
A
lijdend voorwerp
B
bijvoeglijke bepaling
C
onderwerp
D
bijwoordelijke bepaling
Slide 8 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin?
'De boodschappen hebben de jarige Sonja heel wat hoofdbrekens gegeven.'
A
De boodschappen
B
de jarige Sonja
C
heel wat hoofdbrekens
D
hoofdbrekens
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp (lv) in de volgende zin?
'Na mijn intensieve training ga ik thuis een tosti maken. '
A
mijn intensieve training
B
er is geen lijdend voorwerp
C
een tosti
D
thuis
Slide 10 - Quizvraag
Wat is het lv in de volgende zin?
'De coach besprak de tactiek met de kinderen.'
A
De coach
B
met de kinderen
C
de tactiek
D
er is geen lijdend voorwerp
Slide 11 - Quizvraag
Benoem de persoonsvorm(en) in de volgende zin. Let op! Het kunnen er ook meer zijn.
'Als ik thuis ben, ga ik een tosti maken. '
A
ga
B
ga, maken
C
ben, ga
D
ben, ga, maken
Slide 12 - Quizvraag
Hoeveel bijwoordelijke bepalingen staan er in de volgende zin?
'Waarschijnlijk zal Japan in 2015 een vlag laten planten op de verre maan door een robot.'
A
2
B
3
C
4
D
5
Slide 13 - Quizvraag
Welke zinsdelen kun je in de volgende zin benoemen als bijwoordelijke bepaling? Schrijf ze op en zet er een schuine streep / tussen.
'Waarschijnlijk zal Japan in 2015 een vlag laten planten op de verre maan door een robot.'
Slide 14 - Open vraag
Welke zinsdelen kun je in de volgende zin benoemen als bijwoordelijke bepaling?
'De Eagle-capsule is in 1969 echt geland op de maan.'
A
in 1969, op de maan
B
in 1969, echt, op de maan
C
echt, op de maan
D
op de maan
Slide 15 - Quizvraag
Hoe benoem je het zinsdeel 'voor Nora en Hans' in de volgende zin:
Bij Nederlands zaten Bram en Kelly tijdens de toets voor Nora en Hans.
A
bijwoordelijke bepaling
B
lijdend voorwerp
C
meewerkend voorwerp
D
onderwerp
Slide 16 - Quizvraag
Welk zinsdeel benoem je als onderwerp in de volgende zin?
'In 1977 werd bij Velsen het skelet van een Romein gevonden in een waterput.'
A
het skelet
B
een Romein
C
Velsen
D
het skelet van een Romein
Slide 17 - Quizvraag
Is de volgende zin op juiste of onjuiste wijze verdeeld in zinsdelen?
In de aorta / stroomt / ons bloed/ vermoedelijk zo'n 5 kilometer per uur.
A
Juiste wijze
B
Onjuiste wijze
Slide 18 - Quizvraag
Verdeel de volgende zin in zinsdelen en benoem deze: pv; wwg; ow; lv; mv; bwb; 'In de aorta stroomt ons bloed vermoedelijk zo'n 5 kilometer per uur.' Doe dat zo: pv = ...
kun je meerdere zinsdelen dezelfde naam geven, scheid deze dan door een schuine / streep te gebruiken
Slide 19 - Open vraag
Uit hoeveel zinsdelen bestaat de zin?
'Waarvoor wordt het metaal indium eigenlijk gebruikt?'
A
4
B
5
C
6
Slide 20 - Quizvraag
Hoe noem je het zinsdeel 'mij' in de volgende zin:
'De leraar gaf mij lachend een onvoldoende.'
A
meewerkend voorwerp
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
werkwoordelijk gezegde
Slide 21 - Quizvraag
Noteer het wwg de volgende zin:
"We zijn door de storm gespaard."
Slide 22 - Open vraag
Verdeel de zin in zinsdelen en benoem de zinsdelen: pv; wwg; ond; lv; mw; bwb;
'De groetenman heeft de klant een pond kruimige aardappelen aangereikt.'
Slide 23 - Open vraag
Is er in de volgende zin sprake van een lijdend voorwerp?