Les 11











Nederlandse taal en literatuur
Literaire begrippen (T4_2)
Les 11
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les











Nederlandse taal en literatuur
Literaire begrippen (T4_2)
Les 11

Slide 1 - Tekstslide

Welke vertelinstanties ken je?

Slide 2 - Tekstslide

Module 3 Het lezen van verhalende teksten
3.4 Wie vertelt? De verteller en 3.5 Wie neemt waar? De focalisatie
Elementen die herhaaldelijk terugkeren, heten motieven

Verschillende soorten motieven:
  • Verhaalmotief: een motief dat zich maar blijft herhalen > bijvoorbeeld 'ruzie'
  • Leidmotief: wanneer iets symbolisch is > bijvoorbeeld drie keer een duif (= vrede) die voorbij komt
Deze motieven bij elkaar opgeteld > zorgen voor het thema (= daar waar de tekst over gaat)





Slide 3 - Tekstslide

Module 3 Het lezen van verhalende teksten
3.4 Wie vertelt? De verteller en 3.5 Wie neemt waar? De focalisatie
Er zijn drie typen vertellers:
1. Auctoriale verteller > geen personage, maar verwijst soms naar zichzelf of geeft commentaar op het vertelde. Hij kan ook alwetend zijn

2. Personale verteller > is geen personage, hij is niet merkbaar, want verwijst niet naar zichzelf en geeft geen commentaar. Hij volgt het verhaal, vanaf helikopterview. Er kunnen ook meerdere vertellers aan het woord komen > meervoudige personale vertelinstantie

3. Ik-verteller > nu is de verteller, wél een personage
Twee typen: vertellend ik (= vertelt achteraf wat er gebeurd is) en belevend-ik (gebeurt het nu - het beleven ervan) > meervoudige ik-vertelinstantie: als er meerdere ik-vertellers aan het woord.



Slide 4 - Tekstslide

Van welke vertelinstantie is er in deze zinnen sprake?
Kies uit: auctorieel, personaal of ik

1. Ik liep door de verlaten straat, terwijl de regen langs mijn jas droop. Mijn gedachten dwaalden af naar die laatste woorden die ze had gezegd. Waarom bleef haar stem in mijn hoofd weerklinken?

2. Hij keek naar de foto in zijn hand, starend naar het lachende gezicht erop. De herinnering voelde bijna tastbaar, alsof ze elk moment terug zou kunnen komen. Maar de stilte om hem heen vertelde een ander verhaal.

3. Ze wist nog niet dat dit de laatste keer zou zijn dat ze de zon zou zien opkomen. In haar onwetendheid plukte ze bloemen langs het pad, onbewust van het gevaar dat zich dichterbij sloop. Het lot hield haar nauwlettend in de gaten.

Slide 5 - Tekstslide

Van welke vertelinstantie is er in deze zinnen sprake?
Kies uit: auctorieel, personaal of ik

1. Ik liep door de verlaten straat, terwijl de regen langs mijn jas droop. Mijn gedachten dwaalden af naar die laatste woorden die ze had gezegd. Waarom bleef haar stem in mijn hoofd weerklinken? > ik-verteller

2. Hij keek naar de foto in zijn hand, starend naar het lachende gezicht erop. De herinnering voelde bijna tastbaar, alsof ze elk moment terug zou kunnen komen. Maar de stilte om hem heen vertelde een ander verhaal. > personale verteller, gaat om 'hij' en de verteller is niet aanwezig, er is bv. geen vertellerscommentaar aanwezig

3. Ze wist nog niet dat dit de laatste keer zou zijn dat ze de zon zou zien opkomen. In haar onwetendheid plukte ze bloemen langs het pad, onbewust van het gevaar dat zich dichterbij sloop. Het lot hield haar nauwlettend in de gaten. > auctoriële verteller, de verteller weet meer dan de personages

Slide 6 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Lees de tekst en beantwoord de vragen (eventueel in groepjes)

a) Wat is de verteltijd van de fragmenten in Confrontaties?
b) Noem twee passages waarin je een vertraging tegenkomt.
c) Op welk paginanummer kom je een flashforward tegen? Noteer het paginanummer en citeer een deel van het fragment.
d) Op pagina 66 is er sprake van een stijlfiguur, welke? Noteer het stijlfiguur en de woord/woordgroep waaraan je die stijlfiguur herkent.
e) In welke tijd spelen deze fragmenten zich af, denk je? Noteer de elementen waaraan je de tijd kunt herkennen.
f) Op welk paginanummer kom je een vooruitwijzing tegen? Noteer het paginanummer en citeer een deel van het fragment.
g) Van welk type beeldspraak is er sprake op p. 75 bij 'De aai over mijn bol als bij een hond.'?

Volgende les: bespreken vraag 1 t/m 4 en a t/m g

Slide 7 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Huiswerk: volgende keer bespreken 1 t/m 4 en a t/m g


Slide 8 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?
Waar heb je nog vragen over?
Welk cijfer gaf je jouw leerproces vandaag?

Slide 9 - Open vraag

Afronding

Slide 10 - Tekstslide