herhaling les 1 t/m 3

herhaling les 1 t/m 3
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
BSP apothekersassistentenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

herhaling les 1 t/m 3

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het zenuwstelsel bestaat uit het centrale zenuwstelsel en zenuwen
A
waar
B
niet waar

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

welke delen van het zenuwstelsel behoren bij het centraal zenuwstelsel?
A
perifere zenuwen
B
zenuwen in het ruggenmerg
C
zenuwen in de hersenen
D
zenuwen in ruggenmerg en hersenen

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Afvoerende zenuwen noemen we ook wel motorische zenuwen
A
juist
B
onjuist

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke delen van de zenuwcel ontvangen de impulsen van andere zenuwcellen?
A
Neuronen
B
Dendrieten
C
Axonen

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de taak van de zenuwen
A
impulsen aanmaken
B
impulsen doorgeven aan de hersenen
C
ze verbinden het centrale zenuwstelsel met de rest van lichaam
D
ze produceren bepaalde stoffen

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat voor zenuwen zijn sensibele zenuwen?
timer
2:00
A
Gevoelszenuwen
B
Motorische zenuwen
C
Zintuiglijke zenuwen

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als je parasympathische zenuwstelsel meer doet dan je sympatische zenuwstelsel, dan ben je...
A
in rust
B
in actie

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Pijngewaarwording is ..
A
Een pijnprikkel
B
Bewust worden van de pijn
C
Hoe je met pijn omgaat
D
Therapie

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat hoort NIET bij de (bij)werking van een prostaglandinesyntheseremmer?
A
Pijnprikkel wordt minder
B
Maagslijmvlies wordt dunner
C
Verhoogt de productie van maagzuur
D
Pijn wordt erger

Slide 10 - Quizvraag


NSAID's
Prostaglandine hebben beschermende werking op maagwand
Wat is de functie van prostaglandine?
Ze zorgen voor:
A
vaatvernauwing, demping van de koorts en zwelling tijdens een ontsteking
B
bescherming van de maagwand, wekken koorts op, versterken het pijngevoel
C
aanmaak van bloedcellen, verhoogd de hartslag, geeft contractiekracht bij weeën
D
Demping van koorts, verminderen pijnprikkels, beschermen de maagwand

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

hoe werkt paracetamol?
A
koortswerend en ontstekingsremmend
B
pijnstillend en ontstekingsremmend
C
pijnstillend en koortswerend
D
ontstekkingsremmend en koortswerend en onytstekingsremmend

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Paracetamol :
A
wordt causaal gebruikt en is een AV artikel
B
wordt als substitutie gebruikt en is UA artikel
C
wordt symptomatisch gebruikt en is AV artikel
D
wordt symptomatisch gebruikt en is UAD artikel

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke NSAID geeft minder risico op maagklachten, maar wel hoger risico op hart- en vaatziekten?
A
Morfine
B
Celecoxib
C
Diclofenac
D
Naproxen

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stelling 1: diclofenac kan maagklachten geven
Stelling 2: oxycodon moet altijd met een laxans gebruikt worden
A
Beide zijn waar
B
Stelling 1 is waar, stelling 2 is niet waar
C
Stelling 1 is niet waar, stelling 2 is waar
D
Beide zijn niet waar

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke pijnstiller werkt pijnstillend, koortsverlagend en ontstekingsremmend?
A
Codeïne
B
Diclofenac
C
Paracetamol
D
Oxycodon

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de 3 juiste veelgebruikte NSAID'S
A
Ibuprofen, Diclofenac & Tramadol
B
Diclofenac, Ibuprofen en Oxycodon
C
Naproxen, Diclofenac & Arcoxia
D
Morfine, Ibuprofen en Naproxen

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Diclofenac is eerste keus bij een acute jichtaanval.
A
Waar
B
Niet-waar

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke bijwerking komt voor bij diclofenac?
A
Maagklachten
B
Misselijkheid
C
Obstipatie
D
Sufheid

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

mevrouw de Bruin krijgt diclofenac msr 50 mg. Wat betekent msr?
A
maagsap resistent
B
de naam van de fabrikant
C
met vertraagde afgifte
D
met verlengde afgifte

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Diclofenac is een eerste keuzemiddel bij hoofdpijn?
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom worden NSAID's, ibuprofen/diclofenac, niet aanbevolen bij colitis ulcerosa?
A
geven veel bijwerkingen
B
geven een opvlamming van de aandoening
C
veroorzaken maag- en darmklachten
D
werken onvoldoende pijnstillend

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

DIclofenac valt onder wlke groep geneesmiddelen
A
NSAID
B
DMARD
C
TNF alfa remmer
D
corticosteroiden

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Als paracetamol niet voldoende helpt welke vervolgstap adviseer je dan?
A
tramadol
B
diclofenac
C
codeine
D
oxycodon

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een kenmerk van reuma?
A
Ontsteking en stijfheid in gewrichten van de wervelkolom
B
Afname van osteoporose in het bot
C
Afname van het kraakbeen in de gewrichten
D
Ontstekingsproces in de gewrichten

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

reuma is een auto immuunziekte.
dat wil zeggen:
A
je krijgt het automatisch als je familie het ook heeft
B
Je lichaam maakt zelf verkeerde cellen aan
C
Als je het hebt, helpen medicijnen niet.
D
je lichaam maakt zelf antistoffen tegen goede cellen

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Is reuma erfelijk?
A
Ja, reuma is altijd erfelijk
B
Alleen als je reuma krijgt op jonge leeftijd
C
Nee, het heeft niets met erfelijkheid te maken
D
Sommige reumatische aandoeningen wel en andere niet

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil in werking tussen paracetamol en NSAID?
A
Zelfde effect, NSAID werkt sterker
B
Zelfde effect, paracetamol werkt sterker
C
Paracetamol is antiflogistisch /anti-inflammatoire NSAID niet
D
NSAID is antiflogistisch/anti-inflammatoire paracetamol niet

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent analgetisch?
A
Koortsverlagend
B
Ontstekingsremmend
C
Pijnstillend
D
Sterke pijnstiller

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent antipyretisch?
A
Koortsverlagend
B
Ontstekingsremmend
C
Pijnstillend
D
Sterke pijnstiller

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies