Argumentatie vaardigheden H1 - opdr. 2 t/m 5

Argumentatieve vaardigheden
Hoofdstuk 1
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Argumentatieve vaardigheden
Hoofdstuk 1

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Leerdoel: je kan standpunten benoemen en je kan verschillende argumenten onderscheiden en benoemen.
- Huiswerk bespreken
- Het belang van argumenteren 
- Uitleg theorie
- Opdr. 2 Argumentatieve vaardigheden H1 maken
- Uitleg theorie
- Opdr. 3 t/m 5 Argumentatie vaardigheden H1 maken
 

Slide 2 - Tekstslide

Huiswerk bespreken
Klassikaal

Slide 3 - Tekstslide

Wat is argumenteren?

Slide 4 - Open vraag

Waarom is het belangrijk om goed te kunnen argumenteren?

Slide 5 - Open vraag

Het belang van argumenteren
In een wereld waar het steeds makkelijker wordt om je mening op social media te geven is het juist belangrijk om te leren hoe je goed kunt argumenteren.

http://speld.nl/2016/01/28/martin-praatte-heel-hard-en-nu-heeft-hij-gelijk/ 


Slide 6 - Tekstslide

Uitleg theorie: standpunten
Als je een standpunt over iets inneemt, dan geef je je mening over die kwestie
Je kunt een standpunt meestal aan de volgende signaalwoorden herkennen: ik vind, volgens mij, ik denk dat
Bijvoorbeeld: : Ik vind dat we meer geld moeten investeren in ontwikkelingshulp.
Je kan het signaalwoord ‘want’ toevoegen -> argument
Je kan het signaalwoord ‘dus’ toevoegen -> standpunt

Slide 7 - Tekstslide

Opdr. 2 Argumentatieve vaardigheden H1 maken
- Blz. 183-184
- Eerste tekst klassikaal doen
- Daarna antwoorden invullen in LessonUp (slide 9 t/m 12)
- 5 min 
- Daarna bespreken

Slide 8 - Tekstslide

Vul hier het standpunt in van opdr. 2, tekst 1 (blz. 183).

Slide 9 - Open vraag

Vul hier het standpunt in van opdr. 2, tekst 2 (blz. 184).

Slide 10 - Open vraag

Vul hier het standpunt in van opdr. 2, tekst 3 (blz. 184).

Slide 11 - Open vraag

Vul hier het standpunt in van opdr. 2, tekst 4 (blz. 184).

Slide 12 - Open vraag

Uitleg theorie: soorten argumenten
Argument: je eigen standpunt verdedigen of dat van een ander aanvallen.
Argument kan voor of achter het standpunt staan:
- Ik ga niet mee, want ik heb geen zin.
- Ik heb geen zin. Daarom ga ik niet mee.
- De meeste politici zijn niet te vertrouwen, dus ik ga in de toekomst niet meer stemmen.
- Ik vind dat prostitutie niet gelegaliseerd moet worden, want veel vrouwen worden ertoe gedwongen.

Je kunt argumenten vaak herkennen aan signaalwoorden als want, omdat, namelijk, aangezien en immers

Slide 13 - Tekstslide

Uitleg theorie: soorten argumenten
Objectief argument:
- Feitelijke uitspraak.
- Waar of niet waar.
- Het heeft geen ondersteuning nodig.
Subjectief argument:
- Niet-feitelijke uitspraak
- Het is dan in meer of mindere mate aannemelijk
- Heeft vaak onderbouwing nodig.

Slide 14 - Tekstslide

Uitleg theorie: soorten argumenten
Soorten argumenten. Argumentatie op basis van:
- Feiten (waar of niet waar)
- Voorbeeld: We kunnen beter niet bij restaurant Ottenthal gaan eten, want daar is het goedkoopste hoofdgerecht 29,50 euro.
- Onderzoek/wetenschap (verwijzing naar onderzoeksresultaat)
- Voorbeeld: je moet voortaan twee keer in de week vis eten. Laatst bleek opnieuw uit onderzoek dat regelmatig vis eten goed is voor hart, bloedvaten en geheugen.

Slide 15 - Tekstslide

Uitleg theorie: soorten argumenten
- Algemene normen en waarden (algemeen aanvaard, geen verschil mening)
- Voorbeeld: Die winkelier moet veroordeeld worden wegens poging tot doodslag. Je schiet toch iemand niet neer, omdat hij een zak appels steelt.
- Vermoedens (intuïtie, gevoel, veronderstelling)
- Voorbeeld: Stacy zit volgens mij volgend jaar helemaal niet in Australië. Ik kan me namelijk niet voorstellen dat ze dit jaar slaagt voor haar examen.

Slide 16 - Tekstslide

Uitleg theorie: soorten argumenten
- Geloof of (eigen) overtuiging (religie of levensbeschouwelijke overtuiging)
- Voorbeeld: Het interkerkelijke Vredesberaad is principieel tegen elke vorm van geweld en het IKV vond de steun van de NAVO voor de opstandelingen in Libië dan ook verkeerd.
- Gezag of autoriteit (iemand die er verstand van heeft, deskundige)
- Voorbeeld: Volgens veel psychologen speelt seksualiteit in het dagelijks leven een grote rol. De beroemde psychiater Freud heeft dat al meer dan honderd jaar geleden ontdekt.
- Nut (nut of onnut van de maatregel, gevolgen)
- Voorbeeld: De maximumsnelheid op de Nederlandse snelwegen moet omlaag. Dat levert minder verkeersslachtoffers op en het is goed voor het milieu.

Slide 17 - Tekstslide

Opdr. 3 t/m 5 Argumentatieve vaardigheden H1 maken
- Blz. 186-187
- Opdr. 3 klassikaal
- De rest zelfstandig
- Antwoorden invullen in LessonUp (slide 19 t/m 27)
- Let op de opdrachten zijn opgesplitst!
- 5 min
- Daarna bespreken

Slide 18 - Tekstslide

Vul hier het antwoord in van opdr. 3.1 (blz. 186)

Slide 19 - Open vraag

Vul hier het antwoord in van opdr. 3.2 (blz. 186)

Slide 20 - Open vraag

Vul hier het antwoord in van opdr. 3.3 (blz. 186)
A
feiten
B
levensbeschouwelijke overtuiging
C
normen en waarden
D
nut

Slide 21 - Quizvraag

Vul hier het antwoord van opdr. 4.1 in (blz. 187).

Slide 22 - Open vraag

Vul hier het antwoord van opdr. 4.2 in (blz. 187).

Slide 23 - Open vraag

Vul hier het antwoord in van opdr. 4.3 (blz. 187)
A
feiten
B
gezag
C
nut
D
vermoeden

Slide 24 - Quizvraag

Vul hier het antwoord van opdr. 5.1 in (blz. 187).

Slide 25 - Open vraag

Vul hier het antwoord van opdr. 5.2 in (blz. 187).

Slide 26 - Open vraag

Vul hier het antwoord in van opdr. 5.3 (blz. 187)
A
gezag
B
nut
C
vermoedens
D
wetenschap

Slide 27 - Quizvraag