oefenvragen

oefenvragen 
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 4

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

oefenvragen 

Slide 1 - Tekstslide

Bot zal in vier fasen genezen.
Wat is de eerste fase van deze genezing?
A
Hematoomvorming (blauwe plek) rond het gebroken bot.
B
Het bot krijgt zijn oorspronkelijke vorm weer terug.
C
Het zachte bindweefsel verandert in hard bot.
D
Nieuwe bindweefselcellen groeien in de blauwe plek, wordt zacht weefsel.

Slide 2 - Quizvraag

Wat is de tweede fase van deze genezing?
A
Hematoomvorming (blauwe plek) rond het gebroken bot.
B
Het bot krijgt zijn oorspronkelijke vorm weer terug.
C
Het zachte bindweefsel verandert in hard bot.
D
Nieuwe bindweefselcellen groeien in de blauwe plek en dat wordt zacht weefsel.

Slide 3 - Quizvraag

Wat is de derde fase van deze genezing?
A
Hematoomvorming (blauwe plek) rond het gebroken bot.
B
Het bot krijgt zijn oorspronkelijke vorm weer terug.
C
Het zachte bindweefsel verandert in hard bot.
D
Nieuwe bindweefselcellen groeien in de blauwe plek en dat wordt zacht weefsel.

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de vierde fase van deze genezing?
A
Het zachte bindweefsel verandert in hard bot.
B
Het bot krijgt zijn oorspronkelijke vorm weer terug.
C
Hematoomvorming (blauwe plek) rond het gebroken bot.
D
Nieuwe bindweefselcellen groeien in de blauwe plek en worden zacht weefsel.

Slide 5 - Quizvraag

Face bot herstel  
Fase 1:
Rond het gebroken bot komt een grote blauwe plek. Die is van buiten vaak niet te zien, maar de blauwe plek is er wel. Het bot is kapot en dat bloedt. Het bloed hoopt zich van binnen op.
Fase 2:
Nieuwe kleine bloedvaatjes en bindweefselcellen groeien in het hematoom (blauwe plek) en vormen zo zacht granulatieweefsel. Dat weefsel geeft nog geen steun aan het bot. Het granalatieweefsel wordt in ruime mate aangemaakt.

Slide 6 - Tekstslide

Fase 3:
In de eerste week gaan er nieuwe botcellen naar de plaats van de fractuur om het bot weer hard te maken. Dit duurt ongeveer twee maanden.
Fase 4:
Het teveel aan botmateriaal wordt afgebroken en het bot krijgt zijn oorspronkelijke vorm weer terug.

Slide 7 - Tekstslide

Waar bevindt zich de breuk bij collumfractuur?
A

Slide 8 - Tekstslide

Contusie is een kneuzing van weefsel. Dit kan ontstaat door stomp geweld, zoals een ongeluk, waarbij een miltcontusie kan optreden. De huid blijft intact, maar door scheuren in het weefsel ontstaan onderhuids bloedingen of hematomen. Pijn ontstaat door druk op het omliggende weefsel.



Distorsie is een verstuiking of verzwikking van een gewricht. De verstuikte enkel is een veelvoorkomend voorbeeld. De gewrichtsbanden en het kapsel worden door de kracht opgerekt. Als er regelmatig een distorsie plaatsvindt in één gewricht wordt dat gewricht minder stabiel. Het elastische vermogen van gewrichtsbanden is namelijk niet zo groot.

Slide 9 - Tekstslide

Fractuur is een botbreuk. Een enkelvoudige breuk betreft een breuk in één bot. Een meervoudige breuk betreft één of meer breuken in één botstuk. Bij een gecompliceerde breuk steekt een botdeel door de huid naar buiten en bestaat er gevaar voor infectie. Naast pijn kun je zwelling verwachten, een abnormale stand en onvermogen om het lichaamsdeel te bewegen.
Haematoom of bloeduitstorting is een inwendige bloeding na een stomp trauma. Het bloed komt dan tussen de omliggende weefsels terecht. Als dit onder de huid gebeurt dan ontstaat er een blauwe plek en soms kan dat zorgen voor een zwelling.

Slide 10 - Tekstslide

Luxatie is een ontwrichting van een gewricht. Daarbij raakt de kop van een bot uit de kom. Bij een aangeboren luxatie van de heupkop wordt de kop snel na de geboorte teruggeplaatst in de kom en krijgt de baby een spreidspalk om de groei gunstig te beïnvloeden. Bij een volwassene zal een deskundige de kop proberen terug te plaatsen, waarna een periode van rust volgt om het weefsel te genezen.
Ruptuur is een scheur in weefsel ten gevolge van stomp geweld. Een scheur kan ontstaan in een pees (bijvoorbeeld de achillespees), een spier (bijvoorbeeld de kuitspier), in gewrichtsbanden (bijvoorbeeld na een luxatie) of een orgaan (buikorganen na auto-ongeval). Het belangrijkste kenmerk is een haematoom of bloeduitstorting. Dit is onderhuids goed waar te nemen, maar bij inwendige bloedingen niet direct met het blote oog.

Slide 11 - Tekstslide

Welke verschijnselen komen vaak voor bij collumfractuur?
A
Het aangedane been is naar buiten gedraaid.
B
Het been met de collumfactuur is langer dan het andere been.
C
Het aangedane been is korter dan het andere been.

Slide 12 - Quizvraag

Iemand heeft een open fibulafractuur waar is dit ?
A
Arm
B
Benen
C
Voeten
D
Kuit been

Slide 13 - Quizvraag

De afbeelding toont afwijkende rode bloedcellen. Bij welk ziektebeeld worden deze afwijkende rode bloedcellen gevonden?
A
Pernicieuze anemie
B
Trombocytopenie
C
Hartfalen
D
Sikkelcelanemie

Slide 14 - Quizvraag


Verschillende organen zijn betrokken bij de bloedaanmaak, bloedafbraak en de regulatie hiervan.

Wat is de functie van de milt ?
A
filtert micro-organismen uit het bloed
B
produceert EPO
C
hematopoëse (bloedaanmaak)
D
aanmaak van stollingsfactoren

Slide 15 - Quizvraag


Verschillende organen zijn betrokken bij de bloedaanmaak, bloedafbraak en de regulatie hiervan.
Wat is de functie van de Nieren ?
A
filtert micro-organismen uit het bloed
B
produceert EPO
C
aanmaak van stollingsfactoren
D
hematopoëse (bloedaanmaak)

Slide 16 - Quizvraag


Verschillende organen zijn betrokken bij de bloedaanmaak, bloedafbraak en de regulatie hiervan.
Wat is de functie van de lever?
A
filtert micro-organismen uit het bloed
B
produceert EPO
C
aanmaak van stollingsfactoren
D
hematopoëse (bloedaanmaak)

Slide 17 - Quizvraag


Verschillende organen zijn betrokken bij de bloedaanmaak, bloedafbraak en de regulatie hiervan.
Wat is de functie van de beenmerg ?
A
filtert micro-organismen uit het bloed
B
produceert EPO
C
aanmaak van stollingsfactoren
D
hematopoëse (bloedaanmaak)

Slide 18 - Quizvraag

Een vrouw van 62 heeft leukemie. Ze heeft haar arm gestoten en daar blauwe plekken gekregen. Ze heeft op andere plaatsen op het lichaam ook bloeduitstortingen.
Aan welk onderdeel van het bloed heeft zij een tekort?
A
Bloedplaatjes.
B
Rode bloedcellen.
C
Witte bloedcellen.

Slide 19 - Quizvraag

Mw. Hema wordt binnenkort geopereerd. Zij verdiept zich in de voorbereiding op de operatie en leest in de informatiefolder dat zij 7 dagen vóór de operatie moet stoppen met het innemen van Clopidogrel. Waarom moet zij hiermee stoppen?
A
Clopidogrel beïnvloedt de werking van trombocyten waarvan de levensduur ongeveer 7 dagen is
B
Clopidogrel beïnvloedt de INR waarvoor controle ongeveer 1 x per 7 dagen plaats moet vinden
C
Clopidogrel is een geneesmiddel dat de stollingsfactoren in het bloed beïnvloedt, na ongeveer 7 dagen zijn er nieuwe stollingsfactoren in het bloed gevormd
D
Clopidogrel remt de vorming van fibrine vanuit fibrinogeen; door het gebruik van Clopidogrel te stoppen kan de laatste stap van het stollingsproces plaatsvinden

Slide 20 - Quizvraag

Dhr. H. Stase is opgenomen op de afdeling cardiologie na het doormaken van een myocardinfarct. Dhr. gebruikt al 8 jaar acenocoumarol i.v.m. een eerder doorgemaakt infarct. De cardioloog wil nu de medicatie wijzigen en dhr. Stase dabigatran (een DOAC) voorschrijven. Welke voordelen heeft dit voor dhr. Stase?
A
Bij gebruik van een DOAC wordt dhr. Stase frequenter gecontroleerd door de trombosedienst op de INR
B
Bij gebruik van een DOAC heeft dhr. Stase een vaste dosering van het medicijn
C
Bij gebruik van een DOAC wordt direct de eerste stap in de bloedstolling, namelijk het plakken van de trombocyten aan elkaar en aan de vaatwand, voorkomen
D
Een DOAC wordt subcutaan toegediend en werkt daardoor nauwkeuriger

Slide 21 - Quizvraag

Bij een ontwrichting is de kop van een gewricht uit de kom van het gewricht geschoten. De stand van het gewricht is anders dan normaal.

Bij een verstuiking is het gewricht verschoven. Daardoor zijn het gewrichtskapsel en de gerichtsbanden uitgerekt en beschadigd.

Bij een open botbreuk is het bot gebroken (een fractuur) en steekt een deel van het bot door de huid naar buiten.
Bij een kneuzing zijn het bindweefsel en de spieren tussen huid en bot beschadigd. Er ontstaat een onderhuidse bloeding (hematoom of blauwe plek).

Slide 22 - Tekstslide

na het ontstaan van een wond vind wat als eerst plaats?
A
aggregatie
B
coagulatie
C
vasoconstrictie
D
fibrinolyse

Slide 23 - Quizvraag

hoe wordt het samenklonteren van bloedplaatjes ook wel genoemd?
A
fibrinolyse
B
aggregatie
C
coagulatie
D
vasoconstrictie

Slide 24 - Quizvraag

Hoe heet ook wel een kettingreactie waar fibrine door wordt gevormd?
A
coagulatie
B
vasoconstrictie
C
aggregatie
D
fibrinolyse

Slide 25 - Quizvraag

Hoe heet de proces van het korstje/trombus wanneer het opgeruimd wordt?
A
fibrinolyse
B
aggregatie
C
coagolatie
D
vasoconstrictie

Slide 26 - Quizvraag

wat betekent een INR van 3,5?
A
stollingstijd van bloed die 3,5 x groter is dan de normale stollingstijd
B
hoeveelheid van 3,5ml
C
hoeveelheid antistollingsmedicatie in het bloed
D
percentage trombocyten in het bloed

Slide 27 - Quizvraag

Welk medicijn uit deze groepen staat bekend als coumarine?
A
Acenocoumarol/sintrom
B
Heparine
C
Ascal
D
Waarom moet ik dit weten?

Slide 28 - Quizvraag

Anticoagulantia worden onder verdeeld in groepen.
Welke medicijn groep staat bekend als aggregatie remmer?

A
Heparine
B
Marcoumal
C
Ascal

Slide 29 - Quizvraag

Anticoagulantia worden onder verdeeld in groepen.

Welke groep medicijn houd de fibrine tegen?
A
ascal
B
heperine
C
sintrom

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het effect van het tekort aan vitamine K op de coagulatie ?
A
Er worden meer stollingsfactoren gevormd, de INR zal dalen
B
Er worden minder stollingsfactoren gevormd, de INR zal dalen
C
Er worden meer stollingsfactoren gevormd , de INR zal stijgen
D
Er worden minder stollingsfactoren gevormd, de INR zal stijgen

Slide 31 - Quizvraag

Van welk type bloedcel is het aantal verhoogd bij iemand die veel antistoffen in het bloed vormt om virussen te bestrijden?
A
lymfocyten
B
monocyten
C
granulocyten
D
erytrocyten

Slide 32 - Quizvraag

Wat blijft over als de stollingseiwitten uit het plasma worden verwijderd?
A
fibrinogeen
B
fibrine
C
serum
D
hemoglobine

Slide 33 - Quizvraag

INR-streefwaarde ligt tussen 2,0 en 3,0 wat betekent het als de INR een waarde van 4 heeft?
A
meer kans op ontstaan van bloeding in het lichaam, de stolling is te kort
B
meer kans op ontstaan van trombose in het lichaam, de stollingstijd is te lang
C
meer kans op ontstaan van een bloeding in het lichaam, de stollingstijd is te lang
D
meer kan op ontstaan van trombose in het lichaam, de stollingstijd is te kort

Slide 34 - Quizvraag

Patient x is opgenomen met algehele malaise, uit de bloed test blijkt dat er sprake is van een ontsteking.
A
leukocyten verlaagd
B
leukocyten normaal
C
leukocyten verhoogd

Slide 35 - Quizvraag

Wat is de sterkste pees in het lichaam?
A
kniepees
B
buigpees hand
C
achillespees
D
schouderpees

Slide 36 - Quizvraag

wat is een red-flag?

Slide 37 - Open vraag

waar in het lichaam bevinden zich pezen?
A
tussen spier en spier
B
tussen bot en bot
C
tussen bot en spier
D
tussen spier en zenuw

Slide 38 - Quizvraag


Wat betekent 'bursitis'?
A
Een peesontsteking
B
en spierscheur
C
Een zweepslag
D
Een slijmbeursontsteking

Slide 39 - Quizvraag

Welk ziektebeeld kan ontstaan door chronische overbelasting waar herhalende bewegingen en weinig variatie mogelijk is in de werkhouding?
A
luxatie
B
distorsie
C
achillespeesletsel
D
RSI

Slide 40 - Quizvraag

Wat is dit ?
A
Een bursitis
B
RSI
C
Een epicondylitis
D
Een ganglion

Slide 41 - Quizvraag

wat wordt bedoeld met een zweepslag?
A
scheurtje in pees door een krachtige beweging
B
scheurtje in gewrichtskapel door krachtige beweging
C
scheurtje in spier door krachtige beweging
D
scheurtje in bot door een krachtige beweging

Slide 42 - Quizvraag

wanneer hebben zorgvragers met rusteloze benen de meeste klachten?
A
's avonds en 's nachts
B
tijdens beweging
C
in de ochtend
D
in de middag

Slide 43 - Quizvraag

Waar bevindt een epicondylitis lateralis zich inde elleboog?
A
aan de binnenkant van de ellenboog
B
aan de buitenkant van de ellenboog

Slide 44 - Quizvraag

Bij een frozen shouder verloopt de aandoening in 3 fasen.
wat houd de ontdooien de fase in ?
A
de pijn verdwijnt en de beweeglijkheid keert langzaam terug, dit duurt vijf maanden tot twee jaar
B
de pijn neemt langzaam af, stijfheid blijft, dit duurt vier tot negen maanden
C
de pijn neemt toe en de beweeglijkheid van de schouder neemt af, dit duurt zes weken tot negen maanden

Slide 45 - Quizvraag

Waar beviWelk van onderstaande afbeeldingen is de fissuurfractuur?ndt zich de breuk bij ? ABC 
A
c

Slide 46 - Tekstslide

Welk van onderstaande afbeeldingen is de spiraalfractuur?
A
c

Slide 47 - Tekstslide

Welke twee van onderstaande afbeeldingen is de comminutieve fractuur?
A
c

Slide 48 - Tekstslide

Welk van onderstaande afbeelding is de compressiefractuur?
A
c

Slide 49 - Tekstslide

Welk afbeeldingen is de greenstickfractuur?

Slide 50 - Tekstslide

Achillespees

Slide 51 - Tekstslide