De klant komt zijn gemaakte fiets ophalen. Wat is het lijdend voorwerp?
A
De klant
B
zijn gemaakte fiets
C
zijn fiets
D
komt ophalen
Slide 19 - Quizvraag
De manager heeft zijn jas uitgedaan.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
heeft zijn jas
B
heeft uitgedaan
C
zijn jas
D
De manager
Slide 20 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp in de zin? Ik ga Alberto mijn oude fiets verkopen.
A
Alberto
B
Ik
C
mijn oude fiets
D
ga verkopen
Slide 21 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp? De verdwaalde toerist vroeg de weg aan de politie.
A
de verdwaalde toerist
B
de politie
C
vroeg
D
de weg
Slide 22 - Quizvraag
meewerkend voorwerp (mv)
Staat niet in elke zin!
Staat vaak in zinnen waarin ook een lv staat
Staat in zinnen waarin iets van de een naar de ander gaat
Slide 23 - Tekstslide
Meewerkend voorwerp
Een meewerkend voorwerp komt voor in zinnen waarin iemand iets 'vertelt' (uitleggen, zeggen, enzovoort) of 'geeft' (lenen, sturen, overhandigen, enzovoort).
Tip!
Bij het meewerkend voorwerp moet je de woorden 'aan' of 'voor' toe kunnen voegen of weg kunnen laten.
Slide 24 - Tekstslide
Meewerkend voorwerp(mv)
Het meewerkend voorwerp kan niet zonder lijdend voorwerp!
Om het mv te vinden, stel je deze vraag:
Aan wie of voor wie + gez + ow + lv?
Slide 25 - Tekstslide
Meewerkend voorwerp (mv)
Een zinsdeel is meewerkend voorwerp als:
- Het zinsdeel begint met aan of voor en je aan of voor kunt weglaten.
- Het zinsdeel niet begint met aan of voor, maar je aan of voor ervoor kunt zetten.
Slide 26 - Tekstslide
voorbeeld 1
Ik geef mijn neefje een autootje voor zijn verjaardag.
pv = geef
zinsdelen = ik / geef / mijn neefje / een autootje / voor zijn verjaardag
wg = geef
ow = ik
lv = een autootje
mv = mijn neefje
Slide 27 - Tekstslide
voorbeeld 2
Cas schenkt voor mij een kopje koffie in.
pv = schenkt
zinsdelen = Cas / schenkt / voor mij / een kopje koffie / in
wg = schenkt ... in
ow = Cas
lv = een kopje koffie
mv = voor mij
Slide 28 - Tekstslide
Wat is het meewerkend voorwerp? 'De jongen schrijft een liefdesbrief aan zijn vriendin.'
A
De jongen
B
een liefdesbrief
C
aan zijn vriendin
D
Er is geen meewerkend voorwerp
Slide 29 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp? 'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp
Slide 30 - Quizvraag
Zoek het meewerkend voorwerp! Shirley kocht zes rozen voor haar vriend voor Valentijnsdag.
A
voor haar vriend
B
zes rozen
C
haar vriend
D
voor Valentijnsdag
Slide 31 - Quizvraag
Wat is het mv? Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
A
voor de jarige
B
de jarige
C
alle aanwezigen
D
een vrolijk welkomstlied
Slide 32 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin: Ik heb een cadeau gekocht voor mijn broertje.
A
ik
B
een cadeau
C
voor mijn broertje
D
heb
Slide 33 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin: De bakker geeft het brood aan mijn moeder.
A
de bakker
B
het brood
C
aan mijn moeder
D
moeder
Slide 34 - Quizvraag
Wat kun je doen?
In Teams staat een oefening ontleden-1.
Je kunt de zinnen nu verder ontleden t/m meewerkend voorwerp. Woensdag wordt de laatste stap behandeld: