1)Ik ga naar buiten, als
ik mijn huiswerk
af heb.
2)Hij koopt een auto, als hij genoeg geld heeft.
3)Wij gaan naar het strand, als het mooi weer is.
4)Als ik mijn huiswerk af heb, ga ik naar buiten.
5)Als hij genoeg geld heeft, koopt hij een auto.
6)Als het mooi weer is, gaan wij naar het strand.