als maar dat omdat

als- maar- omdat (dat komt later)
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

als- maar- omdat (dat komt later)

Slide 1 - Tekstslide

woordvolgorde
*In deze les leer je en herhaal je de woordvolgorde van de 4 voegwoorden:
als/maar/dat/omdat.
*Je leert wat ze betekenen in een zin.
* Je leert wat ze doen met de volgorde van de woorden in de zin.

Slide 2 - Tekstslide

als....wat is de regel?
1)Ik ga naar buiten, als ik mijn huiswerk af heb.
2)Hij koopt een auto, als hij genoeg geld heeft.
3)Wij gaan naar het strand, als het mooi weer is.

4)Als ik mijn huiswerk af heb, ga ik naar buiten.
5)Als hij genoeg geld heeft, koopt hij een auto.
6)Als het mooi weer is, gaan wij naar het strand.

Slide 3 - Tekstslide

Ik ga naar buiten, als ik mijn huiswerk af heb.
Waar staan het werkwoord en de persoonsvorm?
het zijn eigenlijk 2 zinnen.
Ik ga naar buiten = een normale zin.
als ik mijn huiswerk af heb = een zin met alle werkwoorden aan het einde.

Slide 4 - Tekstslide

Als ik mijn huiswerk af heb, ga ik naar buiten.
In deze zin beginnen we met ALS.
Deze zin een zin met inversie, zoals in de vorige.
MAAR: Ga ik naar buiten = een zin met INVERSIE.

Dus als je de zin met een  ALS- zin begint, krijgt de hoofdzin INVERSIE

Slide 5 - Tekstslide

maar wat is een hoofdzin?
De hoofdzin is de zin die ook als hij alleen staat nog een zin is.

Als ik mijn huiswerk af heb
kan niet in zn eentje staan en is dus niet de hoofdzin.

Ik ga naar buiten 
kan wel alleen staan en is dus de hoofzin.

Slide 6 - Tekstslide

Hij koopt een auto, als hij genoeg geld heeft.
De hoofdzin is:
A
Hij koopt een auto
B
als hij genoeg geld heeft

Slide 7 - Quizvraag

Wij gaan naar het strand, als het mooi weer is. Wat is de hoofdzin?

Slide 8 - Open vraag

Als hij genoeg geld heeft, koopt hij een auto. Wat is de hoofdzin?
A
als hij genoeg geld heeft
B
koopt hij een auto

Slide 9 - Quizvraag

Als het mooi weer is, gaan wij naar het strand. wat is de hoofdzin?

Slide 10 - Open vraag

dus bij ALS:
Als na de komma: na de komma komen de werkwoorden achteraan en voor de komma een gewone zin.
Als aan het begin van de zin: Na als de werkwoorden aan het einde van de zin (die voor de komma staat), en in de hoofdzin (na de komma) krijg je inversie.

Slide 11 - Tekstslide

Maak de zin af:Ik vraag om zakgeld, als...

Slide 12 - Open vraag

Maak de zin af: Ik kom te laat, als..

Slide 13 - Open vraag

Maak de zin af: Als het regent,...

Slide 14 - Open vraag

maak de zin af:Als ik thuis ben, ...

Slide 15 - Open vraag

waneer gebruik je ALS?
Eigenlijk geef je antwoord op de vraag: Wanneer.......?
Wat moet er gebeuren, wat is er nodig.(DUS NIET DE TIJD)
Dit heet een voorwaarde
ALS gebruik je dus om een voorwaarde te geven: Ik vertel je mijn geheim (ALLEEN) ALS jij het niemand anders vertelt.
Ik ga (ALLEEN) naar het strand ALS het mooi weer is.

Slide 16 - Tekstslide

Wanneer word jij boos?Als.....

Slide 17 - Open vraag

Wanneer krijgen we weer gewoon les?

Slide 18 - Open vraag

Wanneer doe jij het raam open?

Slide 19 - Tekstslide

voegwoord MAAR:
Ik ga naar bed, maar jij blijft wakker.
Ik loop op straat, maar hij rijdt op de weg.
Wij houden van koffie, maar hij houdt van thee.

wat gebeurt er met woordvolgorde?

Slide 20 - Tekstslide

wat gebeurt er in de woordvolgorde?

Slide 21 - Tekstslide

Ik ga naar buiten, maar jij blijft binnen.
Ik ga naar buiten.
maar - en - dus - of

Met deze voegwoorden hoef je nergens aan te denken; gewoon twee keer een 1,2,3 - zin en het voegwoord er tussen.
2 hoofdzinnen.



Jij blijft binnen.

Slide 22 - Tekstslide

maak de zin af: Wij houden van chocola, maar.........

Slide 23 - Open vraag

Ik heb het koud, maar .........

Slide 24 - Open vraag

Het regent, maar ik.....

Slide 25 - Open vraag

wanneer gebruik je ' maar' ?
Bij een tegenstelling; 2 dingen die juist niet hetzelfde zijn, of niet logisch zijn.
B.V: Het is koud, maar ik trek geen jas aan.
Hij is aardig, maar ik vertrouw hem niet.

Slide 26 - Tekstslide

Omdat:
Ik ga naar bed, omdat ik moe ben.
Ik lees de krant, omdat ik het nieuws interressant vind.
Ik bel mijn moeder, omdat zij dat leuk vindt.
Ik eet een appel, omdat dit gezond is.

Slide 27 - Tekstslide

Ik loop naar school, omdat dit goed is.
Wat gebeurt er met de woordvolgorde?

Slide 28 - Tekstslide

wanneer gebruik je ' omdat'?
Je wilt vertellen waarom.
Je geeft ook eigenlijk antwoord op een vraag met ' waarom' .
Dat heet; je geeft een REDEN.

Slide 29 - Tekstslide

het werkwoord achteraan in de zin.
Hij gaat op vistie bij zijn nicht, omdat zij jarig is.
Hij bakt een taart, omdat het weekend is.
Wij gaan op reis, omdat het vakantie is.

Dus VOOR de komma een 1-2-3-zin.
NA de komma ALLE werkwoorden achteraan.

Slide 30 - Tekstslide

Ik kan je niet helpen, omdat.......

Slide 31 - Open vraag

We kunnen niet met de auto, omdat.....

Slide 32 - Open vraag

Ik kom niet volgende week, omdat.....

Slide 33 - Open vraag

Ik was mijn handen, omdat.....

Slide 34 - Open vraag