Week 15

English
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

English

Slide 1 - Tekstslide

To Do:
Week 15
  • Lesson 1:  Chapter 3E: Check Answers + Instruction Grammar + Chapter 4B
  • Lesson 2: Chapter 4B + Slim Stampen
  • Lesson 3: SO Theme Words 3B+4B & Stones Chapter 3  + Chapter 3I


Slide 2 - Tekstslide

Aims

-  Je kunt bijvoeglijk naamwoorden (adjectives) gebruiken in een zin.
- Je kunt de present perfect correct gebruiken.
- Je kent de Theme Words van Chapter 3B & 4B.
- Je kent de Stones van Chapter 3.



Slide 3 - Tekstslide

Lesson 1

Slide 4 - Tekstslide

Previous Lessons
Finish: exercise 32d-33b- 34- 35a/b- 36 p. 144-147

Slide 5 - Tekstslide

3E: Writing & Grammar
Adjectives = bijvoeglijke naamwoorden:
-geven meer informatie over zelfstandig naamwoorden 
- komen vóór het zelfstandig naamwoord

He watched a funny film on television last weekend.
My parents have a red car.

Adjectives= bijvoeglijk naamwoorden:
- geven soms meer informatie over het onderwerp
- komen achter de werkwoorden: be, look, appear, seem, become, feel, taste

Their garden is beautiful.
The lion looked hungry.
The weather was horrible.






Slide 6 - Tekstslide

Grammar: Word Order
Wie doet wat waar wanneer ?    
Who - Does- What - Where - When 


He watched a film on television last weekend.

Adjectives zeggen meer over "wat" en soms over "wie" (senses)

He watched a terrible film on television last weekend.
The lion looked hungry.


Slide 7 - Tekstslide

Recap
1. Wat zijn adjectives?

2. Wat is de 'adjective' in de volgende zinnen:
- Tina became angry at her parents.
- He bought an expensive pair of shoes.

3. Waar zet je adjectives in een zin?

Slide 8 - Tekstslide

4B: Theme Words
  • Theme Words: shopping p. 14
  • Theme Words: adverbs of frequency p.16
  • Theme Words: shopping words p. 23
  • Theme Words: getting around town p. 39

Slide 9 - Tekstslide

4B/D/H: Theme Words
Exercise 11: schrijf de Nederlandse vertalingen van de woorden op.
Exercise 12: zet de Theme Words onder de afbeeldingen. 
Exercise 13: onderstreep de correcte Theme Words.
Exercise 14: schrijf de Nederlandse vertalingen van de woorden op. 
Exercise 15a: zet de woorden in de volgorde ( minst vaak tot meest vaak) door ze te nummeren.
Exercise 15b: zoek de weg door het doolhof, je moet 6 Theme Words tegenkomen. Schrijf deze op.
Exercise 16: lees de strategie goed door. 
Exercise 24: schrijf de Nederlandse vertalingen van de woorden op en vul de ontbrekende theme words in de zinnen in. (p.23/24)
Exercise  48: schrijf de Nederlandse vertalingen van de woorden op en vul de Theme Words in bij de afbeelding. (p.39)

Klaar: leer de Theme Words op  p.48 ( cashier-traffic jam)
             Slim Stampen: Vocabulary B-D-H

Je hebt op maandag en donderdag tijd om aan bovenstaande opdrachten te werken. Donderdag nakijken (einde les).

Slide 10 - Tekstslide

Homework
Study:
  •  Book A: Theme Words on p. 166 ( applaud t/m subtitles)
                          Stone 7/8/9 on p. 168
  • Book B: Theme Words on p. 48 ( cashier-traffic jam)


Slide 11 - Tekstslide

Lesson 2

Slide 12 - Tekstslide

4B: Theme Words
  • Theme Words: shopping p. 14
  • Theme Words: adverbs of frequency p.16
  • Theme Words: shopping words p. 23
  • Theme Words: getting around town p. 39

Slide 13 - Tekstslide

4B/D/H: Theme Words
Exercise 11: schrijf de Nederlandse vertalingen van de woorden op.
Exercise 12: zet de Theme Words onder de afbeeldingen. 
Exercise 13: onderstreep de correcte Theme Words.
Exercise 14: schrijf de Nederlandse vertalingen van de woorden op. 
Exercise 15a: zet de woorden in de volgorde ( minst vaak tot meest vaak) door ze te nummeren.
Exercise 15b: zoek de weg door het doolhof, je moet 6 Theme Words tegenkomen. Schrijf deze op.
Exercise 16: lees de strategie goed door. 
Exercise 24: schrijf de Nederlandse vertalingen van de woorden op en vul de ontbrekende theme words in de zinnen in. (p.23/24)
Exercise  48: schrijf de Nederlandse vertalingen van de woorden op en vul de Theme Words in bij de afbeelding. (p.39)

Klaar: leer de Theme Words op  p.48 ( cashier-traffic jam)
             Slim Stampen: Vocabulary B-D-H

Slide 14 - Tekstslide

Homework
Study:
  •  Book A: Theme Words on p. 166 ( applaud t/m subtitles)
                          Stone 7/8/9 on p. 168
  • Book B: Theme Words on p. 48 ( cashier-traffic jam)

Neem boek A en boek B mee naar de volgende les.

Slide 15 - Tekstslide

Lesson 3

Slide 16 - Tekstslide

SO: Theme Words+ Stones
Vertaal de woorden (1-10) van het Engels naar het Nederlands.
Vertaal de woorden (11-20) van het Nederlands naar het Engels.
Vertaal de zinnen (21-25) van het Engels naar het Nederlands.

Klaar:  -leg het toetspapier omgedraaid op je tafel. 
              - wacht in stilte, op je plaats tot iedereen klaar is.
             - maak een tekening op de achterkant.
             

Slide 17 - Tekstslide

3I: Grammar
Exercise 58 on p. 160

Luister naar een deel van het nummer 'Hello' en schrijf het woord op dat je na het woord 'have/ 've' hoort in het nummer. 
(4x)

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Hello
I've forgotten 
I must have called
I've done
I've tried



Slide 20 - Tekstslide

Present Perfect
Vorm:
have/has + voltooid deelwoord

voltooid deelwoord
regelmatige werkwoorden: ww+ -ed  => visited
onregelmatige werkwoorden: eigen vorm (3e kolom) => p.213

Slide 21 - Tekstslide

Present Perfect ( Voltooid tegenwoordige tijd)
Gebruik:
-om te zeggen dat iets in het verleden is begonnen en nu nog steeds aan de gang is
-om te praten over ervaringen tot nu toe
-om te zeggen dat iets in het verleden is gebeurd waar je nu het resultaat van merkt

She has lived in London since 2016.
I have visited Italy many times.
My TV has broken down, so I can't watch the show tonight.

Slide 22 - Tekstslide

Past Simple and Present Perfect
I visited Italy last year.

I have visited Italy many times.

My car broke down last week.

My car has broken down.

Slide 23 - Tekstslide

Past Simple (Verleden Tijd)

for activities or situations at a definite time in the past. => nu afgelopen

yesterday / last week / two minutes ago

I visited Italy last year.
I went to school on Friday.





Present Perfect (Voltooid t.t.)

for things that happened in the past, but the time is not specified/important

for things that started in the past and are still continuing. 

I have visited Italy many times.
My sister has gone to school.




Slide 24 - Tekstslide

Past simple or Present Perfect?
1. Hollywood has begun/ began making films in the 1920s.
2. We have seen / saw a great film yesterday.
3. Our TV has broken down / broke down, so we can't watch the show now.
4. She has seen/ saw the film many times.
5. He has lived / lived in Hollywood since July.

Slide 25 - Tekstslide

3I: Grammar
Wat:
Exercise 59: vul have/has in en de juiste vorm van het werkwoord tussen haakjes (present perfect).
Exercise 60a: lees de fact files en vul de present perfect of de past simple in.
Hoe: in tweetallen=> fluisterend overleg met je buurman/buurvrouw.
Uitkomst: We gaan de antwoorden de volgende les nakijken.

Slide 26 - Tekstslide

Homework
Finish exercise 58-59-60a on p. 160-162 (Book A)
Finish exercise 1-2-3-4 on p. 10-11 (Book B)


Neem boek A & boek B mee naar de les volgende week.

Slide 27 - Tekstslide