Werkwoordspelling

Welkom!
Planning:
- Kennis terughalen (5 minuten)
- Herhaling werkwoordspelling (15 minuten)
- Werkblad maken (5 minuten)
- Nakijken (5 minuten)
- Afsluiting (5 minuten)

1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Planning:
- Kennis terughalen (5 minuten)
- Herhaling werkwoordspelling (15 minuten)
- Werkblad maken (5 minuten)
- Nakijken (5 minuten)
- Afsluiting (5 minuten)

Slide 1 - Tekstslide

Werkwoordspelling 
Lesdoel: 
  • Aan het eind van de les kan je werkwoorden in de persoonsvorm en de verleden tijd correct spellen.


Slide 2 - Tekstslide

Vind jij het lastig of je een woord schrijft met d, dt of t?
A
Ja, vaak
B
Ja, soms
C
Nee, nooit

Slide 3 - Quizvraag

Welke manier(en) ken jij nog om de persoonsvorm te vinden?

Slide 4 - Open vraag

Persoonsvorm TT

Eerste persoon enkelvoud: ik
Tweede persoon enkelvoud: jij
Derde persoon enkelvoud: hij/zij/het/men

Eerste persoon meervoud: wij
Tweede persoon meervoud: jullie
Derde persoon meervoud: zij 
Oefenen met het werkwoord 
'vinden'
Voorbeeldwoord: Lopen​
Ik loop.​
Loop jij?​
Hij/zij/men loopt.​
Wij lopen.​

Slide 5 - Tekstslide

Wie zijn lessen goed ....... (voorbereiden), zal er veel van opsteken.
A
Voorbereidt
B
Voorbereid
C
Voorbereit
D
Voorbereidde

Slide 6 - Quizvraag

Persoonsvorm VT
Sterke werkwoorden:                                  Zwakke werkwoorden:
- kopen, kochten                                            - delen, deelden
- lopen, liepen                                                 - klappen, klapten
- zingen, zongen                                            - spelen, speelden

                                                                               Wanneer -ten of -den?
                                                                                --> 't ex kofschip/



Slide 7 - Tekstslide

Persoonsvorm VT
In de verleden tijd gebruiken we nooit dt!

Oma werd blij van de bloemen in haar tuin.
Jij vond dat eten van gisteren lekker, toch?

Slide 8 - Tekstslide

Juist of onjuist?
Hij werdt boos op zijn zusje.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Voltooid deelwoord
Stap 1: haal –en van het werkwoord af , je houdt de stam over
Stap 2: kijk of de laatste letter in 't ex-kofschip zit (min de klinkers: e/o/i)​
Stap 3: zit de laatste letter bij 't ex-kofschip? --> t. Zo niet--> d. 

Voorbeeldwoord: gebeuren
Stap 1: gebeuren --> gebeur
Stap 2: dat is de letter 'r' --> zit niet bij 't ex-kofschip
Stap 3: gebeur.. krijgt een d

Slide 10 - Tekstslide

Hoe schrijf je gebeuren in de volgende zin: 'Dat is vorige week gebeur...'
A
gebeurt
B
gebeurd
C
gebeurdt

Slide 11 - Quizvraag

Oefenen
Wat: Stencil werkwoordspelling
Hoe: Samenwerken mag met je buur, zachtjes overleggen
Hulp: Ik loop rond
Tijd: 5 minuten
Uitkomst: Het werkblad is helemaal gemaakt
Klaar: Iets voor jezelf in stilte
timer
5:00

Slide 12 - Tekstslide

Nakijken 
Waar zitten de fouten?
Was dit moeilijk?

Slide 13 - Tekstslide

Vind jij het lastig of je een woord schrijft met d, dt of t?
A
Ja, vaak
B
Ja, soms
C
Nee, nooit

Slide 14 - Quizvraag

Afsluiting les

Lesdoel: Aan het eind van de les kan je werkwoorden in de persoonsvorm en de verleden tijd correct spellen.

Gehaald? --> volgende slide

Slide 15 - Tekstslide

Wat heb jij geleerd vandaag?

Slide 16 - Woordweb

Samenwerken en zachtjes overleggen mag
Bij vragen steek je je vinger op, ik loop langs
5 min de tijd
Klaar? --> Iets voor jezelf in stilte 
timer
5:00

Slide 17 - Tekstslide

liep
hield
sliep
blonk
blies
zwierf
vroeg
bezochten
kocht
zwommen
kraakte
geloofden
schepte                  op
krabde
filmde
twijfelde
       stopte
                lachten
     bedoelde
    verbaasde

Slide 18 - Tekstslide

Onregelmatige werkwoorden
- Je schrijft deze niet volgens de regels

Voorbeeld: werkwoord 'willen'                                      werkwoord 'zullen'                      
ik wil                                                                                           ik zal
jij wil/wilt                                                                                  jij zal/zult
hij/zij/het/men wil                                                               hij/zij/het/men zal
wij/jullie/zij willen                                                                wij/jullie/zij zullen
(vd) ik heb gewild                                                                 (vd) -

Andere onregelmatige werkwoorden: hebben, mogen, kunnen en zijn

Slide 19 - Tekstslide

Men (zullen, tt) ........ het voor zichzelf bepalen.

Slide 20 - Open vraag

(Willen tt) ... hij echt geen snoepje?
A
Wilt
B
Wild
C
Wil

Slide 21 - Quizvraag

Engelse werkwoorden
Regel: als een werkwoord eindigt op -e, dan schrijf je dit zo
--> ik delete, ik game, ik fake

Zelfde vervoegingen:
Eerste persoon enkelvoud: ik (ik-vorm)
Tweede persoon enkelvoud: jij (ik-vorm + t)
Derde persoon enkelvoud: hij/zij/het/men (ik-vorm + t)
Eerste/tweede/derde persoon meervoud: wij/jullie/zij (infinitief)

                                                                                       Voltooid deelwoord?
date
datet
datet
daten

datete
race
racet
racet
racen

racete

Slide 22 - Tekstslide

Engelse werkwoorden
De verleden tijd gaat als volgt:
ik/jij/je/hij/zij faxte
wij/jullie/zij faxen 

ik/jij/je/hij/zij streste
wij/jullie/zij stresten
Volt. dw:
gefaxt
gestrest

Slide 23 - Tekstslide

Hij (daten, tt) ....................... vaak.
A
date
B
datet
C
dattet
D
datetet

Slide 24 - Quizvraag

Jij hebt (faxen, vd).............

Slide 25 - Open vraag

Aan de slag :)

Wat: Werkblad 
Hoe: Samenwerken en zachtjes overleggen mag
Hulp: eerst 5 min in stilte, daarna 10 min samenwerken en vragen stellen
Tijd: 15 minuten 
Uitkomst: Het hele werkblad is af

Klaar? --> Iets voor jezelf in stilte
timer
10:00

Slide 26 - Tekstslide

Nakijken

Slide 27 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen zwakke werkwoorden en sterke werkwoorden?

Slide 28 - Open vraag

Werkwoordspelling 
Lesdoelen: 
  • Aan het eind van de les kan je werkwoorden in de persoonsvorm en de verleden tijd correct spellen.
  • Aan het eind van de les kan je Engelse werkwoorden spellen.
  • Aan het eind van de les herken je onregelmatige werkwoorden. 

Slide 29 - Tekstslide

Afsluiting: exit ticket
--> Schrijf de juiste vervoeging van het werkwoord op je post-it. Maak een zin met dit woord!

Groep A:  het voltooid deelwoord van gebeuren en maak hier een zin mee.
Groep B: het voltooid deelwoord van kopen en maak hier een zin mee.
Groep C: het voltooid deelwoord van faken en maak hier een zin mee.

Slide 30 - Tekstslide