Alfa-excellent les 1 en 2

Alfa-excellent
Twee modules
twee uur per week
zes/acht weken lang
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Alfa-excellent
Twee modules
twee uur per week
zes/acht weken lang

Slide 1 - Tekstslide

Is Donald Duck een vogel?

Slide 2 - Tekstslide

GROEN

Slide 3 - Tekstslide

ROOD

Slide 4 - Tekstslide

BLAUW

Slide 5 - Tekstslide

opdracht 1
In tweetallen, twee minuten:
Stel je bent een woordenboekmaker, hoe zou je dan het begrip ‘ vogel’ omschrijven? Wat zet je in je woordenboek?

Slide 6 - Tekstslide

Vallen de volgende dieren onder jullie omschrijving?
struisvogel
pinguïn
vleermuis
vogelbekdier

Slide 7 - Tekstslide

NRC 6 januari 2007 door B.Maris
“Vraag iemand om een definitie te geven van een vogel en het zal gaan over vliegen, vleugels, veren, een snavel en eieren. Toch is het onmogelijk om uit deze vijf kenmerken een sluitende definitie op te bouwen. Want struisvogels en pinguïns vliegen niet. Ook zijn er andere beesten met vleugels (vleermuizen) of veren (dinosauriërs) of een snavel (het vogelbekdier).”

Slide 8 - Tekstslide

Prototypetheorie: theorie die wil verklaren op welke manier betekenis in het brein van de mens georganiseerd is.
In de categorie ‘vogel’ hoort de mus thuis in de kern, de duif ook. Maar de pinguïn en de struisvogel bevinden zich aan de rand, zij zijn ‘ iets minder vogel’ dan de mus of de duif.

Slide 9 - Tekstslide

opdracht 2
10 seconden: teken een huis
timer
0:10

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

opdracht 3
Tweetallen, pen en papier
Zorg ervoor dat je buurman/-vrouw niet kan zien wat je schrijft of tekent.
Dus: ruggen tegen elkaar of boek rechtop tussen de tafeltjes.

Slide 12 - Tekstslide

Schrijf vier fruitsoorten op.
Tijd: 10 seconden
timer
0:10

Slide 13 - Tekstslide

Teken een kopje om uit te drinken. 
Tijd: 10 seconden
timer
0:10

Slide 14 - Tekstslide

Tijd om uit te wisselen met een ander tweetal.
Heeft het andere tweetal dezelfde fruitsoorten opgeschreven?
Is een kokosnoot fruit? En een tomaat?
Lijken de getekende kopjes op elkaar?

Slide 15 - Tekstslide

thuisopdracht
bedenk zelf een categorie die je wilt onderzoeken in de prototypetheorie
en onderzoek of je ook een categorie kunt bedenken met een duidelijke kern en randverschijnselen.

Slide 16 - Tekstslide

Tot slot: waarom zou een mens zijn brein volgens deze prototypes organiseren?

Slide 17 - Open vraag

les 2
Een woordenboek in je hoofd

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Link

opdracht 1a
Je hebt een afbeelding gekregen met daarbij een incompleet woord. Maak het woord compleet door één letter in te vullen.

echt maar 1 letter

Slide 20 - Tekstslide

opdracht 1b
Draai je blaad je om.
 Op de achterkant staat nog een afbeelding met daarbij een incompleet woord. Maak het woord weer compleet door één letter in te vullen.

Echt maar één letter
 

Slide 21 - Tekstslide

raadsel
  • Er staan drie witte koelkasten op een rij. 
  • Wat is de kleur van de       eerste koelkast? 
  • En van de tweede? 
  • En van de derde?
  • Wat drinkt een koe?
 


Slide 22 - Tekstslide

opdracht 2: Maak de volgende zinnen af met één woord.

Hij poetst zijn tanden iedere…
Na het eten zet je bord in de…
Als ik bij de kassa kom, moet ik …
Steek jij de stekker in het …?
Als het donker wordt, gaan de lampen…
Vorige week dinsdag rookte zij een …

Slide 23 - Tekstslide

Hij poetst zijn tanden iedere…
Na het eten zet je bord in de…
Als ik bij de kassa kom, moet ik …
Steek jij de stekker in het …?
Als het donker wordt, gaan de lampen…
Vorige week dinsdag rookte zij een …
maand?
douche?

lezen?
tijdschrift?

gedurende?

bord?

Slide 24 - Tekstslide

Woorden in ons mentale lexicon onderhouden semantische relaties met elkaar.

Dat gebeurt niet alleen op woordniveau, maar ook op zinsniveau.



Slide 25 - Tekstslide

In je hoofd is de ordening van woorden niet alfabetisch, zoals in een woordenboek. Woorden in je hoofd zijn onder andere geordend op basis van betekenis. Woorden die zich in hetzelfde betekenisveld in ons hoofd bevinden, worden sneller geactiveerd.

Bijvoorbeeld: kennis van de kleur van melk = melk + wit
wit + drank + koeien =melk

Dit werkt niet alleen zo op woordniveau, maar ook op zinsniveau. Op basis van de context kunnen bepaalde (onmogelijke) woorden door het brein worden uitgesloten. Daardoor weten we vaak al voordat een zin is afgelopen, hoe deze gaat eindigen.
In de context van een zin als ‘Steek jij de stekker in het …?’ heeft jouw brein dus eigenlijk al voordat de zin is afgelopen, beslist dat daarop ‘stopcontact’ volgt. Een woord als ‘tijdschrift’ wordt door de context uitgesloten.

Slide 26 - Tekstslide

opdracht 3
Je ontvangt een blaadje met daarop drie zinnen. Lees deze zinnen aandachtig.

  • Beschrijf het volgende plaatje met een zin.

Slide 27 - Tekstslide

Beide paren van de zinnen zijn semantisch gezien onzin. Toch zal waarschijnlijk de meerderheid van de leerlingen vinden dat zin a, d en e beter klinken dan zin b, c en f.
Waar komt dat door?

Slide 28 - Tekstslide

Beide paren van de zinnen zijn semantisch gezien onzin. Toch is er een voorkeur? Hoe komt dit?

Slide 29 - Open vraag

Doordat de stimulus een bepaalde syntactische structuur bevatte (‘De winkelier verkocht een boek aan de klant’ versus ‘De docent wenst de leerling veel succes’) bevat de zin die de leerling genoteerd heeft waarschijnlijk dezelfde syntactische structuur. Deze structuur is in het brein al gefaciliteerd.

In onderzoek van Levelt en Kelters (1982) werden winkeliers opgebeld met de vraag:
Om hoe laat gaat uw winkel dicht?
Hoe laat gaat uw winkel dicht?
Na zin 1 antwoordde de winkelier vaker: om X uur, na zin 2 antwoordde de winkelier vaker: X uur.

Vanwege deze structurele relaties, vinden de meeste mensen de zinnen a, d en e ook beter klinken dan de zinnen b, c en f.

 Op basis van de zinsstructuur is een werkwoord (a) namelijk logischer dan een zelfstandig naamwoord (b), een bijwoord (d) logischer dan een werkwoord (c), en een werkwoord (e) logischer dan een zelfstandig naamwoord (f).



Slide 30 - Tekstslide

Raadsel
Ork, ork, ork, soep eet je met een...

Hier zie je hetzelfde fenomeen, maar dan op klankniveau(fonologie)
 

Slide 31 - Tekstslide

Je ziet zo een aantal woorden. Geef telkens aan of het woord eetbaar is. Roep ‘ja’ of ‘nee’.
  • vla
  • schaats
  • taart
  • eis

Slide 32 - Tekstslide

opdracht voor deze week
Bedenk zelf een voorbeeld van:

Fonologische priming
Semantische priming
Syntactische priming

Slide 33 - Tekstslide

opdracht 4
Hieronder/naast  staan steeds twee paren van zinnen. Welke van deze twee zinnen klinkt beter?

a. Als je fiets gestolen is, moet je [formuleren].
b. Als je fiets gestolen is, moet je [batterijen].



c. Vandaag ben ik te laat voor school, dus loop ik heel erg [luisteren].
d. Vandaag ben ik te laat voor school, dus loop ik heel erg [morgen].


e. Het is mooi als je vandaag op tijd [frituurt].
f. Het is mooi als je vandaag op tijd [thee]. 


Slide 34 - Tekstslide