In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
Slide 5 - Tekstslide
Omrekenen
Omrekenen doe je zo:
1 kW = 1000 W
1 W = 0,001 kW
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Kun jij het vermogen ook berekenen?
Slide 10 - Tekstslide
Vermogen - typeplaatje
Het vermogen geeft ook aan wat een apparaat kan. Met een boormachine van 300 watt zal je niet zo makkelijk een gat boren als met een boormachine van 800 watt. Apparaten met een hoger vermogen kunnen meer maar gebruiken ook meer elektrische energie. Hoe groter het vermogen van een apparaat, hoe meer het apparaat kost om het te gebruiken.
Het vermogen van een apparaat staat altijd op het typeplaatje.
Slide 11 - Tekstslide
Voorbeeldopdracht 1
gegevens:
spanning = 12 V
stroomsterkte = 220 mA = 0,22 A
gevraagd:
vermogen = ?
uitwerking:
vermogen = spanning × stroomsterkte
= 12 × 0,22
= 2,64 W
Dit klopt met de waarde die op de website vermeld staat.
Op een website kun je ledlampen kopen voor decoratief gebruik.
Controleer of het vermogen van de lamp in juist is berekend.
Slide 12 - Tekstslide
Energieverbruik
Het energieverbruik hangt af van het vermogen van het apparaat en de tijd die het apparaat aanstaat.
Energieverbruik = vermogen x tijd
E (in kWh) = P (in W) x t (in uren)
Slide 13 - Tekstslide
Capaciteit berekenen
Het symbool voor capaciteit is C.
Capaciteit berekenen: C= I x t
In woorden:
Capaciteit = Stroomsterkte (in Ampere) x tijd (in uur)
Slide 14 - Tekstslide
Capaciteit
Capaciteit = stroomsterkte x tijd
C = I x t
Grootheid
Symbool
Eenheid
Afkorting
Capaciteit
C
Ampère-uur
Ah
Tijd
t
Uur
h
Stroomsterkte
I
Ampère
A
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Video
timer
15:00
Slide 17 - Tekstslide
Wat verbruikt meer energie? Een boormachine of een waterkoker?
A
Boormachine
B
Waterkoker
C
Moet ik opzoeken
D
Geen idee
Slide 18 - Quizvraag
Verbindt de grootheden met de juiste eenheden.
Watt
Volt
Joule
Ampère
Spanning
Energie
Stroom sterkte
Vermogen
Slide 19 - Sleepvraag
Wat is vermogen?
Slide 20 - Open vraag
Wat is Watt?
A
Grootheid
B
Anders....
C
Stroomkracht
D
Eenheid van vermogen
Slide 21 - Quizvraag
Waarin meet je het vermogen?
A
Ampère
B
Volt
C
Watt
D
Uren
Slide 22 - Quizvraag
Wat is de formule om vermogen te berekenen?
Slide 23 - Open vraag
Bereken het vermogen: 1,5 V / 2 A
Slide 24 - Open vraag
Wat is het vermogen van een lamp?
Slide 25 - Open vraag
formule van vermogen is
A
vermogen = spanning / stroomsterkte
B
vermogen = spanning x stroomsterkte
C
vermogen = spanning + stroomsterkte
D
vermogen = spanning - stroomsterkte
Slide 26 - Quizvraag
Slide 27 - Tekstslide
Vermogen =
X
......................
........................
Tijd
Windingen
Stroomsterkte
Spanning
Slide 28 - Sleepvraag
Mijn laptop werkt op een spanning van 12 v. de stroomsterkte is 2 A Hoe groot is het vermogen?
A
24 v
B
24 w
C
6 w
D
14 v
Slide 29 - Quizvraag
wat is de juiste berekening
A
Vermogen= spanning x stroomsterkte
B
Spanning= vermogen x stroomsterkte
C
Stroomsterkte= spanning x vermogen
Slide 30 - Quizvraag
Wat moet er op de stippellijn? …..................= spanning x stroomsterkte.
A
adapter
B
vermogen
C
energie
D
dichtheid
Slide 31 - Quizvraag
Bereken het vermogen van een TV die is aangesloten op de netspanning. Er loopt een stroom van 0,2 A doorheen.