,

WRE 1TC - Woordsoorten - §8 PSVN en BZVN

N E D E R L A N D S
Welkom 1TC!
Voorbereiding les:
- Materiaal op tafel
- Zitten volgens plattegrond
- Inloggen LessonUp
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

N E D E R L A N D S
Welkom 1TC!
Voorbereiding les:
- Materiaal op tafel
- Zitten volgens plattegrond
- Inloggen LessonUp

Slide 1 - Tekstslide

Planning

Uitleg werkwoordspelling 

Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 5 - Grammatica
1. Herhaling vorige lessen
2. Huiswerk nakijken
3. Uitleg §8
4. Oefenen
5. Zelfstandig werken
6. Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Er volgen nu wat herhalingsvragen

Slide 3 - Tekstslide

Waar of niet waar?

Eigennamen behoren tot de zelfstandige naamwoorden.

A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Waar of niet waar?

In de zin 'Een van ons helpt mee' is 'een' een lidwoord.

A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quizvraag

Waar of niet waar?

'In elke zin staat een hulpwerkwerkwoord.'

A
waar
B
niet waar

Slide 6 - Quizvraag

Waar of niet waar?

'Een bijvoeglijk naamwoord staat altijd vóór een zelfstandig naamwoord.'

A
waar
B
niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Zelfstandige werkwoorden
Een werkwoord is een woord dat je kunt doen: fietsen, leren, werken, eten. Maar een werkwoord kan je ook overkomen: vallen, struikelen, krijgen.
Als we weten wat er wordt bedoeld met een bepaald werkwoord, dan noem je dat een zelfstandig werkwoord.

Slide 8 - Tekstslide

Hulpwerkwoorden
Let op: van sommige werkwoorden hebben van zichzelf geen duidelijke betekenis: hebben, kunnen, mogen, moeten, willen, worden, zijn, zullen. Daarom 'helpen' deze woorden altijd een ander werkwoord. Dit is de reden dat we deze werkwoorden hulpwerkwoorden noemen. 
Vanavond zouden we pizza kunnen eten.

Slide 9 - Tekstslide

Huiswerk nakijken
Opdracht 2, 5 en 6

Bladzijde 214-215

Slide 10 - Tekstslide

Persoonlijk
voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon, dier of ding:

  • Wij gaan een weekendje weg.
  • Onze kat slaapt overdag, omdat hij 's nachts buiten rondloopt.
  • Ik heb je bericht ontvangen, maar ik heb het nog niet gelezen.

Slide 11 - Tekstslide

Persoonlijk
voornaamwoord
Let op: het woordje het is alleen een persoonlijk voornaamwoord als het niet bij een zelfstandig naamwoord is en wel een duidelijke betekenis heeft. 

Wel pers vnw: Dit verhaal is heel interessant, dus ik heb het in avond uitgelezen.
Niet pers. vnw : Heb jij het huisdier van Emma gezien?

Slide 12 - Tekstslide

Noteer de persoonlijke voornaamwoorden uit onderstaande zin:
'Jos heeft mij de fiets van zijn zus gegeven, maar ik weet niet of zij het er mee eens is.'

Slide 13 - Open vraag

Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord
geeft aan van wie iets is. Het staat altijd voor het zn waar het bij hoort.

  • Jullie tuin.
  • Mijn telefoon.
  • Jouw huis.

Slide 14 - Tekstslide

Noteer de bezittelijke voornaamwoorden uit onderstaande zin:
'Vinden jij en jouw broers het leuk dat alle voornamen in jullie gezin met een J beginnen of vind je dat lastig?'

Slide 15 - Open vraag

Uitlegfilmpje!

Slide 16 - Tekstslide

*Zij* is dol op paardrijden.
A
pers. vnw
B
bez. vnw

Slide 17 - Quizvraag

Mag *ik* jouw pen lenen?
A
pers. vnw
B
bez. vnw

Slide 18 - Quizvraag

Dit is *mijn* favoriete boek.
A
pers. vnw
B
bez. vnw

Slide 19 - Quizvraag

Dit is *mijn* favoriete boek.
A
pers. vnw
B
bez. vnw

Slide 20 - Quizvraag

*Het* huis staat aan de overkant van onze straat.
A
pers. vnw
B
bez. vnw
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 21 - Quizvraag

Het huis staat aan de overkant van *onze* straat.
A
pers. vnw
B
bez. vnw
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 22 - Quizvraag

Het huis staat aan de overkant van onze *straat*.
A
pers. vnw
B
bez. vnw
C
lidwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 23 - Quizvraag

ZELFSTANDIG WERKEN
Wat:
Havo: opdracht 1, 2 en 4
Bladzijde 219
Hoe:
In je boek/schrift. Je mag fluisterend overleggen.
Hulp:
Theorie op blz. 218
Kom je er niet uit? Steek dan je hand op.
Tijd:
Tot het einde van deze les.
Klaar:
Oefen in de online methode met de trainer. Cursus 5 Grammatica.

Slide 24 - Tekstslide