In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Quiz H. 6 'Proactief beveiligen'
Quiz over Proactief beveiligen
Doel:
Wat weten jullie nog van H. 6
Slide 1 - Tekstslide
Wat houdt het begrip 'security awareness' in?
A
Steekproefsgewijs controleren.
B
Bewust zijn van procedures.
C
Alert zijn op beveiligingsrisico's.
Slide 2 - Quizvraag
Wat is het doel van security questioning?
A
Risico’s uitsluiten door open- en gesloten vragen te stellen aan een mogelijke kwaadwillende.
B
Zoveel mogelijk informatie verzamelen over een situatie waar risico’s aan verbonden zijn.
C
Een klantvriendelijk gesprek aangaan om iemand verder te helpen.
Slide 3 - Quizvraag
Wat is een belangrijke reden voor een proactief beveiliger om in actie te komen?
A
Probleemsituatie.
B
Verdachte indicator.
C
Onregelmatigheid.
Slide 4 - Quizvraag
Wat houdt proactief beveiligen in?
A
Het indelen van personen in categorieën die een gevaar vormen voor de samenleving.
B
Het op tijd waarnemen en handelen om terroristische acties tegen te gaan.
C
Het bewust kijken naar situaties die zich voordoen om afwijkingen ten opzichte van de normale situatie op te merken.
Slide 5 - Quizvraag
Wat wordt bedoeld met 'vitale infrastructuur'?
A
Bedrijven die onmisbaar zijn voor de Nederlandse veiligheid.
B
Goede autowegen die zorgen voor veilig verkeer in Nederland.
C
Processen in de samenleving die van nationaal belang zijn voor de veiligheid.
Slide 6 - Quizvraag
Hoe noemen we een dader die vaak eenzelfde soort strafbaar feit pleegt?
A
Recidivist.
B
Vandaal.
C
Terrorist.
Slide 7 - Quizvraag
Welke stap uit de planningscyclus wordt door een terrorist vaak overgeslagen?
A
1. Het selecteren van een doel.
B
5. Het verzamelen van middelen.
C
8. Vluchten
Slide 8 - Quizvraag
Welke stap uit de planningscyclus wordt ook wel aangeduid met 'dry run'?
A
3. Het surveilleren.
B
6. Het oefenen.
C
7. Het uitvoeren.
Slide 9 - Quizvraag
Waar valt social engineering onder binnen de planningscyclus?
A
4. Het plannen van een aanval.
B
3. Het surveilleren.
C
2. Het verzamelen van informatie.
Slide 10 - Quizvraag
Welke stap uit de planningscyclus is niet zichtbaar voor een beveiliger?
A
Het selecteren van een doel (of doelen).
B
Surveilleren.
C
Het verzamelen van informatie.
Slide 11 - Quizvraag
Wat is een ander woord voor 'detecteren'?
A
Selecteren.
B
Handelen.
C
Ontdekken.
Slide 12 - Quizvraag
Leren denken vanuit de gedachten van een kwaadwillende is belangrijk voor de beveiliger. Welke zaken zijn voor de kwaadwillende belangrijk?
A
De beveiliging, vluchtroute en pakkans.
B
De mogelijkheid, vluchtweg en informatie.
C
De kennis, middelen, kans op succes en aantrekkelijkheid buit.
Slide 13 - Quizvraag
'Een persoon in camouflagekleding heeft een grote tas over zijn schouder en meldt zich bij de receptie van een verzekeringsmaatschappij. Hij zegt dat hij om 17.00 uur een afspraak met de directeur heeft.' Wat wijkt er in dit voorbeeld af van de norm?
A
Het tijdstip
B
De omgeving
C
Het uiterlijk
Slide 14 - Quizvraag
Hoe heet de belangrijkste handleiding voor de proactief beveiliger?
A
De bedrijfsinstructie.
B
De SOP.
C
De specifieke instructie.
Slide 15 - Quizvraag
Hoe noemen we de zwakke plekken binnen de operationele omgeving?
A
De risicoposities.
B
De classificaties.
C
De verdachte indicatoren.
Slide 16 - Quizvraag
Over wat voor soort dader hebben we het bij iemand die moedwillig eigendom van anderen beschadigt of anderszins schade aanricht?
A
Activist.
B
Hacker.
C
D
Vandaal.
Slide 17 - Quizvraag
Wat is het doel van een Security Questioning-gesprek?
A
Het achterhalen of er sprake is van een risico.
B
Het achterhalen of er sprake is van een dreiging.
C
Het detecteren van een afwijking van de norm
Slide 18 - Quizvraag
Wanneer neemt een proactief beveiliger een 'dreigingsbeslissing'?
A
Na het vaststellen van de afwijking van de norm.
B
Na het volgen van de SOP.
C
Na het Security Questioning-gesprek.
Slide 19 - Quizvraag
In welk geval is er sprake van een geldig identiteitsbewijs?
A
De persoon identificeert zich met een Nederlands rijbewijs die bijna is verlopen. De pasfoto lijkt op de persoon.
B
De persoon legitimeert zich met zijn politiepas. De foto lijkt op de persoon en de datum is nog geldig.
C
De persoon identificeert zich met een Amerikaans rijbewijs, de foto lijkt op de persoon en de datum is nog niet verlopen