1.7 Grammatica (persoonsvorm, zinsdelen, onderwerp)

Grammatica
les 1. 
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Grammatica
les 1. 

Slide 1 - Tekstslide

Deze les gaan we:
- oefenen met zinsdelen
- op zoek naar de persoonsvorm
- nadenken wie het onderwerp is in een zin

Slide 2 - Tekstslide

Zinsdelen
Om iets aan een ander te kunnen vertellen, is het handig als je iets weet over de volgorde van een zin. En over welke delen van een zin bij elkaar horen. 
 Om de zinsdelen goed te kunnen herkennen, gebruiken we de 
‘zinsdeelproef’.

Slide 3 - Tekstslide

Waar begin je mee als je de zin in zinsdelen gaat knippen?
Stap 1. je zoekt de persoonsvorm

De persoonsvorm vind je
- door de zin vragend te maken (de pv is het eerste woord)
- door de zin in een andere tijd te zetten (de pv verandert)

Slide 4 - Tekstslide

Jantje loopt op straat.
Op straat loopt Jantje. 

Het is dezelfde zin, alleen zijn er een paar zinsdelen van plek gewisseld. 

Slide 5 - Tekstslide

Jantje loopt op straat.

stap 1. Zoek de pv. 
- Zin vragend maken: Loopt Jantje op straat?
of 
- Zin in een andere tijd zetten: Liep Jantje op straat? 

de pv in deze zin is: loopt

Slide 6 - Tekstslide

Jantje - loopt - op straat. 
Deze zin heeft drie zinsdelen. De pv is 1. Het stuk voor de pv is 1 deel. Het stuk na de pv is 1 deel. 
Op straat = 1 deel. je kunt het niet uit elkaar halen
Je zegt niet: op loopt Jantje straat

Slide 7 - Tekstslide

De lange jongen geeft het kleine meisje een kusje. 

Stap 1. Zoek de pv. 
Wie weet het?

Slide 8 - Tekstslide

Maak de zin vragend:
Geeft de lange jongen het kleine meisje een kusje?



‘Geeft’ komt vooraan en is dus de persoonsvorm (pv).

Slide 9 - Tekstslide

Welke delen van de zin kun je nog meer vóór de pv zetten?
Een kusje geeft de lange jongen het kleine meisje. 


‘een kusje’ is ook een zinsdeel

Slide 10 - Tekstslide

Dan kun je de zin in zinsdelen gaan knippen:



De lange jongen - geeft - het kleine meisje een kusje.

We missen nu nog 1 stap. 

Slide 11 - Tekstslide

Je kunt de zin dus in vieren delen:



de lange jongen - geeft - het kleine meisje - een kusje 

Slide 12 - Tekstslide

We hebben nu twee stappen gehad: 



1. Zoek de persoonsvorm
2. Zet zinsdeelstrepen

Slide 13 - Tekstslide

De derde stap is zoeken naar het onderwerp.


Wie of wat doet er iets in de zin?

Slide 14 - Tekstslide

Eigenlijk vraag je: wie/wat + pv?
In de zin: Jantje loopt op straat
Vraag je: 
Wie loopt? Want loopt is de pv. 
Jantje loopt, Jantje is het onderwerp.

Slide 15 - Tekstslide

Bij de zin van de lange jongen, vraag je:


Wie geeft het kleine meisje een kus?
Antwoord: de lange jongen. Hij is het onderwerp. 

Slide 16 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in deze zin:
Het hondje bijt in een bal.
A
Een bal
B
Bijt
C
Het hondje

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het onderwerp in deze zin:
De kip legt een gouden ei.
A
Legt
B
De kip
C
Een gouden ei

Slide 18 - Quizvraag

Maken: 
1.7 grammatica
Let op: je gaat zelfstandig door dit hoofdstuk heen. 
Als je vragen hebt, steek je vinger op.

Voor vandaag krijg je geen huiswerk. 
timer
1:00

Slide 19 - Tekstslide

Wat vond je vandaag het moeilijkst?

Slide 20 - Open vraag