Stijl - herhaling tot nu toe

Vechtende tweelingen
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vechtende tweelingen

Slide 1 - Tekstslide

Zij / Hun / Hen

Slide 2 - Tekstslide

Zij / Hen / Hun

...... hebben die boeken niet nodig
A
Zij
B
Hen
C
Hun

Slide 3 - Quizvraag

Zij / Hen / Hun

Moet je dat niet even aan ....... vragen?
A
Zij
B
Hen
C
Hun

Slide 4 - Quizvraag

Zij / Hen / Hun

Ik wil mijn auto niet aan ...... uitlenen
A
Zij
B
Hen
C
Hun

Slide 5 - Quizvraag

Zij / Hen / Hun
De bakker gaf ....... een extra broodje
A
Zij
B
Hen
C
Hun

Slide 6 - Quizvraag

Zij / Hen / Hun

...... hebben gisteren een date gehad.
A
Zij
B
Hen
C
Hun

Slide 7 - Quizvraag

Dat / Wat

Slide 8 - Tekstslide

Dat / Wat
Naast mij woont een meisje ...... bij mij op school zit.
A
dat
B
wat

Slide 9 - Quizvraag

Dat / Wat
Het allereerste ..... ik doe als ik thuiskom, is de kat aaien.
A
dat
B
wat

Slide 10 - Quizvraag

Dat / Wat

Is dat alles ....... we nodig hebben?
A
dat
B
wat

Slide 11 - Quizvraag

Dat / Wat
Dat was het spannendste ...... hij ooit gelezen had.
A
dat
B
wat

Slide 12 - Quizvraag

Dat / Wat
Het werk ..... hij op vrijdagmiddag doet, verdient niet veel.
A
dat
B
wat

Slide 13 - Quizvraag

Dat / Wat
Wij gingen op vakantie surfen, ..... ik heel leuk vond.
A
dat
B
wat

Slide 14 - Quizvraag

Waarmee / Met wie
En ook:
van wie, voor wie, aan wie
waarvan, waarvoor, waaraan
etc.

Slide 15 - Tekstslide

De vrouw ........ ik gisteren heb kennisgemaakt.
A
waarmee
B
met wie

Slide 16 - Quizvraag

Gelukkig heb ik een vriendin ........ ik terug kan vallen
A
waarop
B
op wie

Slide 17 - Quizvraag

Het boek ...... je zo enthousiast vertelde.
A
waarover
B
over wie

Slide 18 - Quizvraag

jou / jouw
en ook
mij of me / mijn
u / uw

Slide 19 - Tekstslide

Dat is ...... auto
A
u
B
uw

Slide 20 - Quizvraag

Die jas is van ..............
A
jou
B
jouw

Slide 21 - Quizvraag

...... moeder is niet thuis.
A
Me
B
Mijn

Slide 22 - Quizvraag

Het ligt meer aan het toeval dan aan ............
A
jou
B
jouw

Slide 23 - Quizvraag

Vindt ...... het ook gek dat dat bestaat?
A
u
B
uw

Slide 24 - Quizvraag

Ik ben jaloers op ........... jas.
A
u
B
uw

Slide 25 - Quizvraag

Grote / Grootte

Slide 26 - Tekstslide

Wat is de ............... (1) van die .............. (2) poster?
A
1: grootte 2: grote
B
1: grote 2: grootte

Slide 27 - Quizvraag

Grootte / grote
Grootte = een zelfstandig naamwoord, gaat over formaat/omvang

Grote = een bijvoeglijk naamwoord, je kan hier ook mooie/leuke/lelijke invullen

Slide 28 - Tekstslide

Als / Dan

Slide 29 - Tekstslide

Het leven van hem is even leuk .......... het leven van mij
A
als
B
dan

Slide 30 - Quizvraag

In de zomer word ik meer rood ........ bruin.
A
als
B
dan

Slide 31 - Quizvraag

Ben jij soms slimmer ......... je docent?
A
als
B
dan

Slide 32 - Quizvraag

Het feestje was net zo leuk ......... vorige week.
A
als
B
dan

Slide 33 - Quizvraag

Te danken aan / te wijten aan

Slide 34 - Tekstslide

De lekkage is ................ achterstallig onderhoud
A
te danken aan
B
te wijten aan

Slide 35 - Quizvraag

Zijn nieuwe baan heeft hij ................. een van zijn contacten
A
te danken aan
B
te wijten aan

Slide 36 - Quizvraag

Het slechte weer in het westen is ................. de hoge luchtdruk.
A
te danken aan
B
te wijten aan

Slide 37 - Quizvraag

De snelheid van onze reparatieservice is ................ een nieuw systeem.
A
te danken aan
B
te wijten aan

Slide 38 - Quizvraag

Te danken aan / te wijten aan
Te danken aan = positieve betekenis

Te wijten aan = negatieve betekenis - iemand wordt iets aangerekend, een bepaalde invloed wordt niet op prijs gesteld.

Slide 39 - Tekstslide

Uitzondering op de regel:
Waar heb ik al die ellende................?
A
aan te danken
B
aan te wijten

Slide 40 - Quizvraag

Uitzondering op de regel:
Ze had haar ontslag ............ haar eigen luiheid
A
te danken aan
B
te wijten aan

Slide 41 - Quizvraag