Préparation pour la description d'une personne

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

une robe
une casquette
un t-shirt
une chemise
des bottes
une jupe
des jeans
des baskets
une veste
des lunettes de soleil
un pantalon
un pull

Slide 2 - Sleepvraag

un tee-shirt
une robe
des lunettes
des chaussures
un pantalon

Slide 3 - Sleepvraag

Il a les ___1___ noir.
Il a ___2____ marron.
Il porte ___3_____.
Il porte un jean ___4___.
1
2
3
4
les yeux
noirs
des lunettes
les cheveux
bruns
bleu

Slide 4 - Sleepvraag

une oreille
les yeux bleus
les yeux verts
une moustache

Slide 5 - Sleepvraag

Opdracht : sleep blauw naar rood.
Non, il est de taille moyenne.
Elle a un style classique.
Non, il a les yeux bleus.
Non, elle porte une robe.
Il a les yeux verts?
Elle porte un jean et un T-shirt?
Il est grand?
Quel est son style?

Slide 6 - Sleepvraag

timer
3:00
Elle a les yeux verts 
Elle a les yeux bleus.
Elle porte un T-shirt jaune. 
Elle a les yeux marron. 

Slide 7 - Sleepvraag

Sleep drie passende woorden naar elke celebrity: 
petite
cheveux gris
yeux bruns
une barbe
cheveux verts et noirs
cheveux courts
en costume
yeux bleus
dix-neuf ans

Slide 8 - Sleepvraag

vocabulaire LE VISAGE
Il a une moustache.
Il a une barbe.

Slide 9 - Sleepvraag

Combineer het de woorden met het juiste plaatje.
un short de bain
un pull
une robe
un pantalon
des chaussures
une jupe
une chemise

Slide 10 - Sleepvraag

La jupe
Le blouson
Le jeans
Les baskets
Les chaussettes
La robe
Le pull
Les bottes
La chemise
Le short
La casquette
Les talons

Slide 11 - Sleepvraag

Zij is van gemiddelde lengte. =
A
Elle a de taille moyenne.
B
Elle est de taille moyenne.
C
Elle est de taile moyenne.
D
Elle est de taille moyene.

Slide 12 - Quizvraag

Hij draagt een bril. =

Slide 13 - Open vraag

Zij is roodharig. =
A
Elle est roux.
B
Elle est rouxe.
C
Elle est rousse.
D
Elle a les cheveux rouges.

Slide 14 - Quizvraag

Zij is slank. =

Slide 15 - Open vraag

Hij heeft groene ogen. =
A
Il a les yeux verts.
B
Il est les yeux verts.
C
Il a yeux verts.
D
Il a les verts yeux.

Slide 16 - Quizvraag

Hij draagt een blauwe spijkerbroek. =

Slide 17 - Open vraag

Zij draagt een zwarte zonnebril.
A
Elle port des lunettes de soleil noires.
B
Elle porte des noires lunettes de soleil.
C
Elle porte des lunettes de soleil noires.
D
Elle portes des lunettes de soleil noires.

Slide 18 - Quizvraag

Schrijfopdracht

Je ziet hierna 4 foto's.
Je kiest 1 foto en beschrijft de persoon op die foto zo uitgebreid mogelijk in het Frans

Tekst- en werkboek gebruiken mag. Vertaalmachines NIET!!!!

Slide 19 - Tekstslide

Wat moet je beschrijven?
1. Of de persoon klein, groot of gemiddelde van lengte is.
2. Welke kleur haar hij/zij heeft.
3. Welke kleur ogen hij/zij heeft.
4. Of hij/zij oud of jong is (vieux/vieille OF jeune).
5. Je beschrijft minstens 3 kledingstukken + kleur (x 3). 
6. Je beschrijft 2 andere eigenschappen (grappig, mooi, dik, aardig, enz.).

je mag ook zelf dingen verzinnen ( als je ze niet duidelijk op het plaatje ziet)

Slide 20 - Tekstslide

74
ogen : blauw
1.85 m

Slide 21 - Tekstslide

29
ogen : bruin
1.63

Slide 22 - Tekstslide

13
ogen :groen
1.45 m

Slide 23 - Tekstslide

32
ogen : blauw
1.82

Slide 24 - Tekstslide