Gramm pv

De persoonsvorm (pv)
  • De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
  • Elke zin heeft altijd één persoonsvorm.
  • Staat er maar één werkwoord in de zin? Dan is dat automatisch de persoonsvorm.
  • Je vindt de pv door de vraagproef en de tijdproef. 



1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

De persoonsvorm (pv)
  • De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
  • Elke zin heeft altijd één persoonsvorm.
  • Staat er maar één werkwoord in de zin? Dan is dat automatisch de persoonsvorm.
  • Je vindt de pv door de vraagproef en de tijdproef. 



Slide 1 - Tekstslide

De persoonsvorm is een .....
A
Persoon
B
Ding
C
Werkwoord
D
Zelfstandig naamwoord

Slide 2 - Quizvraag

De persoonsvorm
De persoonsvorm is het belangrijkste werkwoord in de zin.
Je vindt de persoonsvorm door de zin vragend te maken. Het eerste werkwoord dat vooraan komt, is de persoonsvorm.
Bijvoorbeeld:
Petra heeft een leuke baan.
Heeft Petra een leuke baan?
Dit is de vraagproef, je hebt ook nog de tijdproef. 

Slide 3 - Tekstslide

De persoonsvorm is altijd een werkwoord
A
Ja
B
Nee

Slide 4 - Quizvraag

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
Met de vraagproef
B
Door de zin om te draaien
C
Door ' t exkofschip te gebruiken
D
Met de tijdproef

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 6 - Quizvraag

De persoonsvorm vind je
A
door de zin vragend te maken
B
Door de zin in een andere tijd te zetten
C
door alle werkwoorden uit de zin op te schrijven
D
de PV is het woord dat vooraan staat

Slide 7 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
Ik kan dit niet betalen.
A
kan
B
betalen
C
Ik

Slide 8 - Quizvraag

Wat heb je nu geleerd?

Slide 9 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm?
Zij | heeft | kauwgom | in haar haar.
A
heeft
B
Zij
C
kauwgom
D
in haar haar

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
Snap / jij / het / nog?
A
Snap
B
jij
C
het
D
nog

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
Zij | kreeg | kauwgom | in haar haar.
A
zij
B
kreeg
C
kauwgom
D
in haar haar

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
Waarom I heb | je | dat | verteld?
A
waarom
B
heb
C
je
D
verteld

Slide 13 - Quizvraag