In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Taalverzorging grammatica Zinsdelen
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
De persoonsvorm en het onderwerp in een korte zin kunnen vinden.
Slide 2 - Tekstslide
De theorie
- persoonsvorm
- onderwerp
Slide 3 - Tekstslide
GRAMMATICA ZINSDELEN
zinsdelen
Een zin kun je in verschillende stukjes verdelen.
Deze stukjes noemen we zinsdelen.
Een persoonsvorm is zo'n zinsdeel.
Slide 4 - Tekstslide
De persoonsvorm
Kenmerken persoonsvorm
Hoe vind je de persoonsvorm?
Slide 5 - Tekstslide
De persoonsvorm (pv)
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
Elke zin heeft altijd één persoonsvorm.
Staat er maar één werkwoord in de zin? Dan is dat automatisch de persoonsvorm.
Staan er meer werkwoorden in de zin? Dan kun je één van de volgende 3 proeven gebruiken om de PV te vinden:
Slide 6 - Tekstslide
Persoonsvorm vinden
De persoonsvorm in de zin zoeken:
TIJDPROEF: Verander de tijd in de zin (tegenwoordig of verleden). Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
GETALPROEF: Verander het onderwerp (vaak de personen) in de zin (enkelvoud of meervoud). Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
VRAAGPROEF: Maak van de zin een vraagzin. De persoonsvorm komt dan voorop te staan
Slide 7 - Tekstslide
Wat is de persoonsvorm altijd?
A
Een zelfstandig naamwoord
B
Een werkwoord
C
Een lidwoord
Slide 8 - Quizvraag
Hoe kun je de persoonsvorm vinden in een zin?
A
De zin vragend maken. De pv komt dan vooraan te staan.
B
De zin van getal veranderen (ik-->wij). de pv verandert mee.
C
De zin van tijd veranderen. De pv verandert mee.
D
Anders
Slide 9 - Quizvraag
Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin. De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze
Slide 10 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm?
Het heeft niet zo kunnen zijn.
A
Het
B
zijn
C
kunnen
D
heeft
Slide 11 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in: Ik was in het winkelcentrum.
Slide 12 - Open vraag
Kan ik iets voor jou doen?
De persoonsvorm is: …
Slide 13 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm in: Zij heeft kauwgom in haar haar.
Slide 14 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm in deze zin: Hij heeft gisteren lekker gegeten.
Slide 15 - Open vraag
Wat is de persoonsvorm van de volgende zin? Doe ook de tijdproef om de persoonsvorm te vinden. Je moet de persoonsvorm opschrijven, maar ook de zin met de tijdsproef.
' Het schaap wordt geschoren.'
Slide 16 - Open vraag
Moet je meer oefenen?
Heb je meer oefeningen nodig om de persoonsvorm te zoeken in een zin? Gebruik dan de volgende 2 websites.
Slide 17 - Tekstslide
www.jufmelis.nl
Slide 18 - Link
www.cambiumned.nl
Slide 19 - Link
Het onderwerp
Bijna elke zin heeft een onderwerp.
Het onderwerp hoort bij de persoonsvorm. Kijk maar:
Mieke loopt vandaag naar huis.
Vandaag loopt Mieke naar huis.
Naar huis loopt Mieke vandaag.
Loopt Mieke vandaag naar huis?
Slide 20 - Tekstslide
Het onderwerp vinden
Je kunt het onderwerp vinden door deze vraag:
Wie of wat + persoonsvorm?
Het antwoord op deze vraag = het onderwerp.
Isha is gisteren tot 11:30 uur naar school geweest.
Wie is?
Antwoord: Isha is ...
Slide 21 - Tekstslide
Wat is de regel om het onderwerp van een zin te vinden?
A
wie/wat = onderwerp
B
wat = onderwerp
C
wie/wat +pv = onderwerp
D
Je hebt geen regel nodig
Slide 22 - Quizvraag
Wat is het onderwerp?
Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit
Slide 23 - Quizvraag
Wat is het onderwerp?
Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin
Slide 24 - Quizvraag
Wat is het onderwerp?
Caro legt het onderwerp uit.
A
Caro
B
legt
C
het onderwerp
D
uit
Slide 25 - Quizvraag
Wat is het onderwerp?
Als thema kozen ze pooldieren.
A
thema
B
pooldieren
C
kozen
D
ze
Slide 26 - Quizvraag
Wat is het onderwerp: De brugklas leert het onderwerp vinden.
A
De brugklas
B
leert
C
het onderwerp
D
vinden
Slide 27 - Quizvraag
Wat is het onderwerp?
Ik leer nu de Engelse taal.
A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden
Slide 28 - Quizvraag
Hoe vind je het onderwerp in de zin?
A
door de zin vragend te maken?
B
Wie of wat + persoonsvorm?
C
Wie of wat + onderwerp + gezegde?
Slide 29 - Quizvraag
Wat is het onderwerp?
De docent vindt dit een heel leuk onderwerp.
Slide 30 - Open vraag
Wat is het onderwerp in deze vraagzin:
Wat vind jij van dit onderwerp, eigenlijk?
Slide 31 - Open vraag
Noteer het onderwerp en leg uit waarom dit het onderwerp is: Wie gaat naar school?
Slide 32 - Open vraag
Moet je meer oefenen?
Heb je meer oefeningen nodig om de persoonsvorm te zoeken in een zin? Gebruik dan de volgende website.
Slide 33 - Tekstslide
www.jufmelis.nl
Slide 34 - Link
Moet je meer oefenen?
Heb je meer oefeningen nodig om de persoonsvorm te zoeken in een zin? Gebruik dan de volgende website.
Slide 35 - Tekstslide
www.jufmelis.nl
Slide 36 - Link
oefenen
Nu oefen je nog even al de 2 zinsdelen samen
- de persoonsvorm (PV)
- het onderwerp (O / OND / OW)
Slide 37 - Tekstslide
Sleep de blauwe zinsdelen naar de juiste plek.
Let op: soms staan er twee zinsdelen in één vak.
ond
de persoonsvorm
Hij
had
de moed
al
opgegeven.
Slide 38 - Sleepvraag
Onderwerp
Persoonsvorm
Dit zinsdeel geeft aan wie of wat iets doet.
Dit zinsdeel verandert mee als je de zin van tijd verandert.
Slide 39 - Sleepvraag
Typ de zin over en verdeel de zin in zinsdelen. Benoem ook de PV en het OND.
Premier Rutte heeft nieuwe coronamaatregelen afgekondigd.
Slide 40 - Open vraag
Maken
Digitaal lesboek
opdracht 1 t/m 7
Slide 41 - Tekstslide
Leren voor de toets
- Je weet wat zinsdelen zijn.
Je weet wat een persoonsvorm in een zin is.
Je kunt de PV in een zin vinden via de tijdproef, getalproef en vraagproef.
- Je weet wat het onderwerp in een zin is.
- Je weet hoe je het onderwerp in een zin kunt vinden.