In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
DOEL
- je weet wanneer je twee of meer woorden los van elkaar schrijft
- je weet wanneer je twee of meer woorden aan elkaar schrijft
- je weet wat een samenstelling is
Slide 2 - Tekstslide
Bekijk de afbeelding. Waarin maakt de spatie verschil in betekenis?
Slide 3 - Tekstslide
Bekijk de afbeelding. Waarin maakt de spatie verschil in betekenis?
Slide 4 - Tekstslide
Elke dinsdag wordt het ___ opgehaald.
A
huis vuil
B
huisvuil
Slide 5 - Quizvraag
Bah, wat is dit ___!
A
huis vuil
B
huisvuil
Slide 6 - Quizvraag
Leon moest invallen voor zijn zieke ___.
A
team genoot
B
teamgenoot
Slide 7 - Quizvraag
Het hele ___ van de wedstrijd.
A
team genoot
B
teamgenoot
Slide 8 - Quizvraag
Wat gaat er soms fout?
Lange woorden.
Ze zien er vaak niet uit en zijn lastig te schrijven. Daarom zijn we geneigd ze te onderbreken met een spatie. Maar dat kan weer grote gevolgen hebben voor de betekenis!
Zie jij het verschil?
lange afstandloper of langeafstandloper mageremelkpoeder of magere melkpoeder groteteennagel of grote teennagel gekkekoeienziekte of gekke koeienziekte
Slide 9 - Tekstslide
Samengestelde zelfstandige naamwoorden
- Als twee of meer woorden samen één begrip vormen, schrijf je ze aan elkaar.
schooltas
fietsbel
projectweek
Twijfel?
Als je twijfelt, kun je soms het woord/ de woorden in het enkelvoud of in het meervoud zetten. Wat verandert er dan allemaal? rodewijnglazen - een rodewijnglas rode wijnglazen - een rood wijnglas (ook rood verandert, dus twee woorden: bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord)
koppelteken
Wanneer je bij een samenstelling verwarring in uitspraak krijgt, gebruik je een koppelteken.
jojo-effect
Slide 10 - Tekstslide
Lange samengestelde woorden
Schoolkrantredactievergaderingslokaalwijziging
Het lokaal waar de schoolkrantredactievergadering normaal gesproken gehouden wordt, is gewijzigd.
Slide 11 - Tekstslide
Woorden die bestaan uit
er, daar, hier of waar + voorzetsel
- Deze woorden schrijf je aan elkaar
Het boek ligt op tafel, het ligt erop.
er op
Als het voorzetsel bij een zelfstandig naamwoord of persoonlijk voornaamwoord hoort, dan schrijf je de woorden los.
Wat ligt er op tafel?
Slide 12 - Tekstslide
In het kraampje langs de weg worden streekproducten, zoals jam en ___, verkocht
A
bijen honing
B
bijenhoning
Slide 13 - Quizvraag
Van de nectar uit bloemkelken maken ____.
A
bijen honing
B
bijenhoning
Slide 14 - Quizvraag
De winkelier liet een ____ maken, nadat het oude was afgekeurd.
A
nieuw bouwplan
B
nieuwbouwplan
Slide 15 - Quizvraag
Het ____ voor het stationsgebied, gaat niet door.
A
nieuw bouwplan
B
nieuwbouwplan
Slide 16 - Quizvraag
Zelfstandig werken
Wat ga je doen?
Ga naar Magister --> Leermiddelen --> Nieuw Nederlands
Je maakt het volgende: Woordenschat H5 --> startopdracht + 1 t/m 3