Toets H1 Nederland 1813 - 1900 en H2 Op weg naar de democratie

Toets H1 Nederland 1813 - 1900  (par 1.1)
en H2 Op weg naar de democratie
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Toets H1 Nederland 1813 - 1900  (par 1.1)
en H2 Op weg naar de democratie

Slide 1 - Tekstslide

De tijd van 1800 tot 1900 noemen we
A
De tijd van regenten en vorsten
B
De tijd van burgers en stoommachines
C
De tijd van wereldoorlogen
D
De tijd van pruiken en revoluties

Slide 2 - Quizvraag

De samenleving die bij het tijdvak 1800 - 1900 past is:
A
Moderne samenleving
B
Industriële samenleving
C
Landbouw stedelijke samenleving
D
Technologische samenleving

Slide 3 - Quizvraag

Waarom werd het Verenigd Koninkrijk der Nederland gesticht in 1815?
A
Omdat Koning Willem 1 België en Luxemburg had veroverd op 8 juli 1814
B
Omdat de grote Europese landen een sterk land tussen Frankrijk en de rest van Europa wilde hebben
C
Omdat België, Luxemburg en Nederland altijd al samen één land wilden zijn
D
Omdat Napoleon dat zo had gewild

Slide 4 - Quizvraag

Noord
Zuid
Economisch
Economisch
Politiek
Politiek
Religieus
Religieus
Taal
Taal
Handel
Industrie
Burgers
Aristocratie
Protestant
Katholiek
Nederlands
Frans

Slide 5 - Sleepvraag

Feit
Mening
Koning Willem I wilde vernieuwingen toepassen omdat hij zich populair wilde maken bij de bevolking
de onderwijzers waren niet overtuigd van het nut en de noodzaak om hun leerlingen het gebruik van maten en gewichten aan te leren
onderwijzers van de lagere scholen werden gewezen op de verlichting om bij het onderwijs uit te gaan van voorgeschreven maten en gewichten. 

Slide 6 - Sleepvraag

Wanneer was de Belgische opstand?
A
1825
B
1830
C
1815
D
1803

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een gevolg van de Belgische Opstand van 1830?
A
België wordt onafhankelijk van Nederland in 1839
B
Vanaf 1830 komt het nationalisme op
C
Napoleon wordt definitief verslagen te Waterloo
D
Dat een gedeelte van België de Franse taal ging spreken

Slide 8 - Quizvraag

De Nederlandsche Handelmaatschappij (NHM) was het verbindingsstuk tussen...
A
Internationale handel zuiden & industrie noorden
B
Internationale handel oosten & industrie westen
C
Internationale handel noorden & industrie zuiden
D
Internationale handel westen & industrie oosten

Slide 9 - Quizvraag

In een constitutionele monarchie wordt de macht van de koning...
A
Versterkt door de grondwet
B
Beperkt door de grondwet
C
versterkt door de ministers
D
beperkt door de ministers

Slide 10 - Quizvraag

Hoe reageerde Koning Willem I op de Belgische revolutie?
A
Hij sloot de grenzen met België
B
Hij schreef een smeekbrief naar de Engelse koning
C
Stuurde ministers naar België om te onderhandelen
D
Stuurde een legermacht naar Brussel

Slide 11 - Quizvraag

De sociale wet van van Houten (1874) moest een einde maken aan...
A
Economische verschillen tussen sociale standen
B
Slechte omstandigheden in de fabrieken
C
Kinderarbeid onder de 12 jaar
D
Het lage loon voor de fanbrieksarbeiders

Slide 12 - Quizvraag

Hoe kwam het dat met de wet van Van Houten de kinderarbeid niet echt verdween?

Slide 13 - Open vraag

In 1848 werd Nederland een constitutionele monarchie. Wat betekent dit?
A
De vorst heeft alle macht
B
De koning of koningin moeten komen uit de familie van Oranje Nassau
C
De vorst die zich moet houden aan de grondwet
D
Het parlement moet zich aan de grondwet houden

Slide 14 - Quizvraag

Waarom was de Nederlandse koning in het jaar 1848 in één nacht liberaal geworden? Kies het juiste antwoord
A
om een revolutie in Nederland te voorkomen
B
Omdat hij voor meer vrijheid was
C
Om de Belgische Opstand te voorkomen
D
Om indruk te maken op de grote mogendheden zoals Engeland en Frankrijk.

Slide 15 - Quizvraag

Censuskiesrecht betekent in de praktijk dat
A
Alle mannen mogen stemmen
B
Rijke mannen mogen stemmen
C
Rijke mannen en vrouwen mogen stemmen
D
Alle mannen en vrouwen mogen stemmen

Slide 16 - Quizvraag

In 1848 gaf de Nederlandse koning de opdracht om een nieuwe grondwet te schrijven.
noem twee doelen van de nieuwe grondwet

Slide 17 - Open vraag

in de grondwet stonden ook de klassieke grondrechten. Noem twee van die grondrechten

Slide 18 - Open vraag

katholiek
anti- revolutionair
liberaal
feminist
socialist
Thorbecke
Schaepman
Troelstra
Kuyper
Jacobs

Slide 19 - Sleepvraag

katholiek
anti- revolutionair
liberaal
feminist
socialist
“Als werkeloze arbeider heb ik mijn hoop gevestigd op deze politieke stroming”
“Ik ben een voorstander van openbaar onderwijs”
“Ik studeer aan de Vrije Universiteit van Amsterdam”
“Ik stem op Abraham de Geweldige”
“ik wil ook aan de universiteit kunnen studeren net als Aletta”. 
“Eeuwenlang, al sinds de Opstand, werden wij gekleineerd en achtergesteld, nu is de tijd gekomen om ons te organiseren!”

Slide 20 - Sleepvraag

Na 1848 hadden de liberalen in Nederland de macht. Waar waren de liberalen in de 19e eeuw voor?
A
stemrecht voor mannen en vrouwen
B
Stemrecht voor welvarende burgers
C
Stemrecht voor het hoofd van het gezin
D
vrijheid voor iedereen

Slide 21 - Quizvraag

Bij welke stroming horen de christelijke partijen?
A
socialisme
B
confessionalisme
C
liberalisme
D
nationalisme

Slide 22 - Quizvraag

De schoolstrijd gaat over dat :
A
Kinderen verplicht naar school moeten
B
Openbare scholen ook geld willen van de overheid
C
Bijzondere scholen ook geld willen van de overheid
D
Scholen dezelfde boeken moeten gebruiken

Slide 23 - Quizvraag

Wie was in Nederland de leider van de confessionelen en de oprichter van de eerste politieke partij?
A
Troelstra
B
Thorbecke
C
Abraham Kuyper
D
Schaepman

Slide 24 - Quizvraag

Wat is verzuiling?
A
Opdeling van de samenleving door de overheid
B
Opdeling van de samenleving in verschillende geloven
C
Opdeling van de samenleving in verschillende groepen
D
De behoefte om zuilen te bouwen in Nederland

Slide 25 - Quizvraag

Hoe is de schoolstrijd geëindigd?
A
Geen bijzonder onderwijs
B
Geen subsidie voor bijzonder onderwijs
C
Uitsluitend bijzonder onderwijs
D
Subsidie voor bijzonder én openbaar onderwijs

Slide 26 - Quizvraag

Wat betekent Feminisme
A
Emancipatie van de vrouw
B
De vrouw komt op de eerste plaats
C
Emancipatie van man en vrouw
D
De vrouwenbeweging

Slide 27 - Quizvraag

Wat betekent het dat een vrouw handelingsonbekwaam was?
A
een vrouw mag niets
B
een vrouw mag niets zonder toestemming van de man
C
de vrouw is gehandicapt
D
de vrouw kan niets

Slide 28 - Quizvraag

welgestelde vrouwen
huishouding
gezinsinkomen
feministen
femina
dienstbode
Burgerlijk wetboek
achterstelling
handelingsonbekwaam
emancipatie
kostwinner
moederschap
Nationale Tentoonstelling voor vrouwen
onderwijzeres
vrouw
vrouwenkiesrecht

Slide 29 - Sleepvraag

Zet de zinnen in de juiste volgorde van tijd. Begin met de gebeurtenis die het langst geleden is.
algemeen kiesrecht (inclusief vrouwenkiesrecht) 
Nederland wordt een constitutionele monarchie met een parlementair stelsel. 
de Pacificatie met de nieuwe grondwetswijziging
Nederland wordt een constitutionele monarchie
oprichting van de Anti – Revolutionaire Partij

Slide 30 - Sleepvraag