Duits V2

Wiederholung der Grammatik und Wörterliste
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wiederholung der Grammatik und Wörterliste

Slide 1 - Tekstslide

Aufgabe 11
1. ich bin          2. du bist          3. er / sie ist         4. wir sind                    5. ihr seid         6. sie sind                                                                                  

Slide 2 - Tekstslide

Aufgabe 12
1. du            2. wir              3. ich                4. er             5. sie              6. Sie

Slide 3 - Tekstslide

Aufgabe 13
1. Ich bin keine Deutsche. - Bist du aus Österreich?
2. Seid ihr auch Niederländer? - Ja, wir sind aus Zwolle.
3. Unsere Straße ist sehr lang und die Häuser sind schön.
4. Herr Müller, sind Sie aus Österreich? - Nein, ich bin aus der Schweiz.

Slide 4 - Tekstslide

Aufgabe 14
1. du     2. ich bin   3. sind   4. ist sie   5. er ist   6. wir sind   
7. seid ihr   8. wir sind   9. wir   10. ist   11. sind   12. sie sind   13. sie

Slide 5 - Tekstslide

wat kan je vertellen over het werkwoord 'sein'

Slide 6 - Woordweb

Onregelmatig werkwoord:  sein

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
sein

Slide 7 - Sleepvraag

maak van de volgende zin een vraagzin:
Ich bin elf Jahre alt.

Slide 8 - Open vraag

Maak van de volgende zin een vraagzin:
Er ist müde.

Slide 9 - Open vraag

Maak van de volgende zin een vraagzin:
Mein Bruder ist lieb.

Slide 10 - Open vraag

Maak van de volgende zin een vraagzin:
Ihr seid dreizehn Jahre alt.

Slide 11 - Open vraag

Maak van de volgende zin een vraagzin:
Du bist in Deutschland.

Slide 12 - Open vraag

Wat gebeurd er met de zin zodra je er een vraagzin van maakt?

Slide 13 - Woordweb

Vraagzin
Persoonlijk voornaamwoord en werkwoord draaien om
Ik ben lief - Ich bin lieb
Ben ik lief? - Bin ich lieb?
HETZELFDE ALS IN HET NEDERLANDS!!!

Slide 14 - Tekstslide

Waar staat het persoonlijk voornaamwoord in de zin als je een vraagzin hebt?
Eerst persoonlijk voornaamwoord, dan het werkwoord
Eerst het werkwoord, dan persoonlijk voornaamwoord

Slide 15 - Poll

Ich ________ fröhlich.
A
ist
B
bien
C
bin
D
seid

Slide 16 - Quizvraag

Mein Bruder _______ zwölf Jahre alt.
A
bin
B
sein
C
ist
D
sind

Slide 17 - Quizvraag

Sie _______ in Deutschland. (mv)
A
bin
B
sind
C
seid
D
ist

Slide 18 - Quizvraag

________ du müde?
A
Bist
B
Seid
C
Sind
D
Ist

Slide 19 - Quizvraag

Ihr ________ Geschwister.
A
bin
B
seid
C
sein
D
bist

Slide 20 - Quizvraag

Mein Vater ______ 40 Jahre alt.
A
bin
B
ist
C
sind
D
bist

Slide 21 - Quizvraag

Vertalen:
de achternaam

Slide 22 - Open vraag

vertalen:
de Nederlander

Slide 23 - Open vraag

Vertalen:
het adres

Slide 24 - Open vraag

vertalen:
de telefoonnummers

Slide 25 - Open vraag

vertalen:
het e-mailadres

Slide 26 - Open vraag

vertalen:
de postcode

Slide 27 - Open vraag

vertalen:
zeventien

Slide 28 - Open vraag

vertalen:
zestien

Slide 29 - Open vraag

vertalen:
de Duitser

Slide 30 - Open vraag

vertalen:
de Duitse

Slide 31 - Open vraag

Probeer jezelf voor te stellen met behulp van het ww 'sein' en de getallen.
Vertel jouw naam en leeftijd.

Slide 32 - Woordweb

Hoe goed ken jij de woorden uit de woordenlijst (wat we tot nu toe hebben geleerd)
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Poll

Hoe goed ken jij het onregelmatige werkwoord 'sein'
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll

Ik ken de grammatica...
Heel goed. Ik hoef niet meer te oefenen.
Goed, maar oefenen is fijn.
Niet zo goed. Ik heb nog herhaling en oefening nodig.

Slide 35 - Poll

Slide 36 - Tekstslide