Examen Nederlands - examenwoorden en stijlmiddelen

Examentaal en stijlmiddelen
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 5

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 25 min

Onderdelen in deze les

Examentaal en stijlmiddelen

Slide 1 - Tekstslide

relativering

Een zaak in verhouding (in relatie) zien tot andere zaken; dingen in perspectief plaatsen

nuancering

Je brengt een nuance aan, als je een verzachtende omstandigheid naar voren brengt of iets afzwakt. Na een generalisatie kun je bijvoorbeeld zeggen dat iets toch niet in elke situatie geldt.

Slide 2 - Tekstslide

Na het winnen van een zilveren medaille: "Natuurlijk is het mooi dat ik als tweede vrouw ben geëindigd, maar er deden maar vier vrouwen mee."
A
relativering
B
nuancering

Slide 3 - Quizvraag

"Het is natuurlijk vervelend dat je portemonnee gestolen is, maar binnen twee weken heb je alle belangrijke passen weer en het bankpasje is sowieso al geblokkeerd."
A
relativering
B
nuancering

Slide 4 - Quizvraag

Ik heb een hekel aan verjaardagen, althans aan van die grote verjaardagsvieringen, met familie, vrienden en bekenden, waarbij allerlei mensen in een kring op een stoel zitten en de hele middag of avond op diezelfde plek blijven zitten, er hapjes worden rondgedeeld en je de jarige bijna niet spreekt.
A
relativering
B
nuancering

Slide 5 - Quizvraag

ironie

Milde spot: vaak door het tegenovergestelde te zeggen van wat je bedoelt

sarcasme

Bijtende spot: bedoeld om te kwetsen



cynisme

Verbitterde spot: niet meer geloven in goede bedoelingen


Slide 6 - Tekstslide


Goh, de vorige keer had je een betere smoes toen je te laat kwam.
A
ironie
B
sarcasme
C
cynisme
D

Slide 7 - Quizvraag

Ach, niemand gaat deze tekst lezen. Iedereen lijdt tegenwoordig toch aan een infofarct.
A
ironie
B
sarcasme
C
cynisme

Slide 8 - Quizvraag

Jij stond zeker achteraan toen de intelligentie werd uitgedeeld?
A
ironie
B
sarcasme
C
cynisme

Slide 9 - Quizvraag

Ironie, sarcasme of cynisme?

Slide 10 - Tekstslide



(zie de afbeelding op de vorige slide)
A
ironie
B
sarcasme
C
cynisme

Slide 11 - Quizvraag

paradox

een uitspraak waarvan de onderdelen op het eerste gezicht met elkaar in tegenspraak zijn, maar als je er even over nadenkt, zit er tóch een logische of soms zelfs wijze gedachte achter.
antithese (tegenstelling)

twee tegengestelde of contrasterende begrippen/
ideeën worden naast elkaar gepresenteerd.

Slide 12 - Tekstslide

Soms zijn je vrienden een groter gevaar dan je vijanden.
A
paradox
B
antithese

Slide 13 - Quizvraag


Zij steunen elkaar door dik en dun.
A
Antithese
B
Paradox

Slide 14 - Quizvraag

Schrijven is de kunst van het schrappen.
A
antithese
B
paradox

Slide 15 - Quizvraag

hyperbool

een sterke overdrijving, vaak met komische of ironische intentie (humor)

eufemisme
een verzachtende aanduiding van iets dat eng, onaangenaam of aanstootgevend is


litotes
een formulering die iets benadrukt door het tegenovergestelde te ontkennen: Daar zit ik niet direct op te wachten! ("Dat wil ik heel graag vermijden.")
understatement
een formulering die de werkelijkheid sterk afzwakt of verkleint, vaak met ironisch intentie

De litotes lijkt op een understatement. Zo kan: "Hij woont in grote luxe" worden weergegeven met een litotes: "Hij woont daar niet onaardig", maar ook met een understatement: Hij woont daar leuk!

Slide 16 - Tekstslide

Lionel Messi verdient 5,5 miljoen per jaar. Dat is een aardig inkomentje.
A
hyperbool
B
litotes
C
understatement
D
eufemisme

Slide 17 - Quizvraag

In Nederland regent het 29 van de 30 dagen.
A
hyperbool
B
litotes
C
understatement
D
eufemisme

Slide 18 - Quizvraag

Hij is 'in between jobs'.
A
hyperbool
B
litotes
C
understatement
D
eufemisme

Slide 19 - Quizvraag


Ik word knettergek van je gezeur.
A
hyperbool
B
litotes
C
understatement
D
eufemisme

Slide 20 - Quizvraag


Dat is niet onwaarschijnlijk.
A
hyperbool
B
litotes
C
understatement
D
eufemisme

Slide 21 - Quizvraag

Die poolreizigers zullen het wel frisjes hebben.
A
hyperbool
B
litotes
C
understatement
D
eufemisme

Slide 22 - Quizvraag

Het kost een paar centen, maar dan heb je ook wat.
A
hyperbool
B
litotes
C
understatement
D
eufemisme

Slide 23 - Quizvraag

Een deel van het personeel zal moeten afvloeien.
A
hyperbool
B
litotes
C
understatement
D
eufemisme

Slide 24 - Quizvraag

'Niet onaardig gedaan', zei mevrouw Ducroo over mijn 9,7 voor Frans.
A
hyperbool
B
litotes
C
understatement
D
eufemisme

Slide 25 - Quizvraag

retorische vraag



een onechte vraag, ook wel schijnvraag genoemd. De spreker of schrijver verlangt geen antwoord, maar gebruikt de vraagvorm om meer nadruk op het gezegde te leggen of om zijn publiek aan het nadenken te zetten.

Slide 26 - Tekstslide

Wil je ziek worden?
A
antithese
B
retorische vraag
C
hyperbool
D
eufemisme

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

De binnensteden veranderen in warzones door de fietsterreur.
A
ironie
B
eufemisme
C
hyperbool
D
cynisme

Slide 29 - Quizvraag

Slide 30 - Tekstslide

Geen halve maatregelen tegen illegale e-steps in Antwerpen: politie knipt ze dwars doormidden.
A
understatement
B
litotes
C
sarcasme
D
hyperbool

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide

Bleek dat meneer nog 1429 dagen in het rijkshotel uit mocht zitten... hij is hiervoor ingesloten.
A
eufemisme
B
ironie
C
hyperbool
D
paradox

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide


(bij afbeelding op vorige slide)
A
ironie
B
cynisme
C
sarcasme
D
hyperbool

Slide 35 - Quizvraag

Slide 36 - Tekstslide

De hoogste kwaliteit voor de laagste prijs.
A
paradox
B
hyperbool
C
litotes
D
antithese

Slide 37 - Quizvraag