Waarnemen en gedrag 6.1 en 6.2

lesdoelen
Je kunt de werking van zintuigen beschrijven en de relatie van het zintuigstelsel met het zenuwstelsel beschrijven.
Je kunt de delen van een oog beschrijven en hun functie toelichten
Je kunt de beeldvorming door ooglenzen beschrijven en de pupilreflex toelichten
Je kunt de bouw en werking van het netvlies beschrijven en toelichten hoe je diepte kunt zien
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

lesdoelen
Je kunt de werking van zintuigen beschrijven en de relatie van het zintuigstelsel met het zenuwstelsel beschrijven.
Je kunt de delen van een oog beschrijven en hun functie toelichten
Je kunt de beeldvorming door ooglenzen beschrijven en de pupilreflex toelichten
Je kunt de bouw en werking van het netvlies beschrijven en toelichten hoe je diepte kunt zien

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Lagen van de huid
Opperhuid
lederhuid
Onderhuids bindweefsel

Slide 4 - Sleepvraag

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Het eerst valt het licht op
A
op de laag zenuwen in het netvlies
B
op de laag met zintuigcellen

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

In de blinde vlek bevinden zich
A
staafjes
B
kegeltjes
C
geen zintuigcellen

Slide 14 - Quizvraag

Het nauwkeurigste beeld komt in de hersenen via de
A
staafjes
B
kegeltjes

Slide 15 - Quizvraag

In het donker zie je vooral met de
A
staafjes
B
kegeltjes

Slide 16 - Quizvraag

Slide 17 - Tekstslide

Kun je ook de richting van een geluid bepalen?
Leg uit

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Inspuiten in de
A
kringspier in de iris
B
lengtespier in de iris
C
accommodatiespier
D
oogspier

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Tekstslide

Als een voorwerp dichterbij komt, wordt de lens
A
platter
B
boller

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Cas zit in de klas en Ellen komt binnen en loopt in zijn richting.
In het oog van Cas
A
wordt de lens boller en spant de accommodatiespier
B
wordt de lens platter en spant de accommodatiespier
C
wordt de lens boller en spant de accommodatiespier
D
wordt de lens platter en ontspant de accommodatiespier

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Tekstslide

Veel oudere mensen hebben een leesbril nodig, omdat ...... en zij krijgen een ...... .....
A
de lens niet meer zo plat wordt bolle lens
B
de lens niet meer zo plat wordt holle lens
C
de lens niet meer zo bol wordt bolle lens
D
de lens niet meer zo bol wordt holle lens

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Wat is de pupilreflex bij te weinig licht? Leg uit.

Slide 29 - Open vraag

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Wat is het antwoord op de vraag van de vorige dia?

Slide 32 - Open vraag

Slide 33 - Tekstslide

Bijziendheid is eenvoudig te corrigeren met lenzen of een bril.
Welk type lens corrigeert?
A
Een holle lens
B
een bolle lens

Slide 34 - Quizvraag

Pupilreflex
In welke receptoren ontstaan impulsen die leiden tot deze reflex?

Slide 35 - Open vraag

Oogdruppels mydriatica worden bij staar gegeven. Zij verwijden de pupil.
Welke spieren verlammen die druppels?

Slide 36 - Open vraag