werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde

We gaan nu 10 minuten lezen
timer
15:00
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

We gaan nu 10 minuten lezen
timer
15:00

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Uitleg werkwoordelijk gezegde en naamwoordelijk gezegde
Oefenen
Kerstvakantiequiz
Je kunt het werkwoordelijk gezegde en het naamwoordelijk gezegde herkennen in een zin.

Slide 2 - Tekstslide

Soorten werkwoorden
- zelfstandig werkwoord
- koppelwerkwoord: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
- hulpwerkwoord

Slide 3 - Tekstslide


                                                                     zelfstandig ww


                                belangrijkste

                                          werkwoord

                                                                      koppelww:  

werkwoord                                               zijn, worden, blijven,

                                                          blijken, lijken, schijnen                                           

                                  hulpwerkwoord

Slide 4 - Tekstslide

Een werkwoordelijk gezegde geeft aan wat het onderwerp doet of ondergaat.

Een naamwoordelijk gezegde geeft aan wat het onderwerp  is/ wordt/ blijft/ blijkt/ lijkt/ schijnt of het onderwerp heet iets.
In een naamwoordelijk gezegde staan alle werkwoorden + een zinsdeel met een naamwoord.

Slide 5 - Tekstslide

wg of ng?
Ivo heeft vorige week een kitten gekocht.
A
wg
B
ng

Slide 6 - Quizvraag

wg of ng
Het beestje wordt goed verzorgd.
A
wg
B
ng

Slide 7 - Quizvraag

wg of ng?
Het is een prachtig beest om te zien.
A
wg
B
ng

Slide 8 - Quizvraag

wg of ng?
Het zal wel een mooie grote poes gaan worden.
A
wg
B
ng

Slide 9 - Quizvraag

Volgende week gaat de familie Jansen naar Eindhoven verhuizen
A
ng: gaat verhuizen
B
wg: gaat naar Eindhoven verhuizen
C
wg: gaat verhuizen
D
ng: gaat naar Eindhoven verhuizen

Slide 10 - Quizvraag

Ze worden door de buurt hartelijk ontvangen
A
wg: ontvangen
B
wg: worden ontvangen
C
ng: worden ontvangen
D
ng: worden hartelijk ontvangen

Slide 11 - Quizvraag

Hun nieuwe huis is erg mooi.
A
wg: is
B
ng: is
C
ng: is mooi
D
ng: is erg mooi

Slide 12 - Quizvraag

Er wordt nog een schuur in de tuin gebouwd.
A
wg: wordt
B
wg: wordt gebouwd
C
ng: wordt gebouwd
D
ng: wordt een schuur gebouwd

Slide 13 - Quizvraag

De schuur gaat de klusruimte van moeder worden.
A
wg: gaat
B
wg: gaat worden
C
ng: gaat de klusruimte van moeder worden
D
ng: gaat de klusruimte worden

Slide 14 - Quizvraag

De kinderen zullen in de buurt naar school kunnen gaan.
A
wg: zullen kunnen gaan
B
wg: zullen gaan
C
wg: kunnen gaan
D
ng: zullen naar school kunnen gaan.

Slide 15 - Quizvraag

Buurkinderen zullen op korte termijn hun nieuwe vrienden worden.
A
wg: worden
B
wg: zullen worden
C
ng: zullen hun nieuwe vrienden worden
D
ng: zullen nieuwe vrienden worden.

Slide 16 - Quizvraag

Waarschijnlijk blijven de ouders nu hun hele leven hier wonen.
A
wg: wonen
B
wg: blijven wonen
C
ng: blijven hun hele leven wonen
D
ng: blijven hier wonen

Slide 17 - Quizvraag

Hoe kun je leren voor de toets?
In de classroom staan oefeningen  en de LessonUps gebruikt in de les. Neem deze LessonUps goed door en oefen in cambiumned.

Slide 18 - Tekstslide