oefenvragen openbaar vervoer deel 1

De Wet personenvervoer 2000 en het daaruit voortvloeiende Besluit personenvervoer 2000 zijn van toepassing op:
A
openbaar vervoer
B
besloten busvervoer
C
openbaar vervoer over railwegen en langs geleide systemen
D
alle antwoorden zijn goed
1 / 19
volgende
Slide 1: Quizvraag
BeveiligingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

De Wet personenvervoer 2000 en het daaruit voortvloeiende Besluit personenvervoer 2000 zijn van toepassing op:
A
openbaar vervoer
B
besloten busvervoer
C
openbaar vervoer over railwegen en langs geleide systemen
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 1 - Quizvraag

Wanneer is er GEEN vervoersprijs verschuldigd?
A
vervoer van handbagage
B
een hond die een persoon begeleidt die voorzien is van een legitimatiebewijs voor gehandicapten
C
vouwfiets waarvoor geen zitplaats nodig is
D
alle antwoorden zijn goed

Slide 2 - Quizvraag

Artikel 70 van de Wet personenvervoer 2000 zegt dat het verboden is om zonder een geldig
vervoersbewijs gebruik te maken van het openbaar vervoer en de daartoe behorende voorzieningen. Het Besluit personenvervoer 2000 geeft in artikel 45 hierop enkele uitzonderingen. Geef aan welke van de volgende uitzonderingen niet genoemd staat in artikel 45 van het besluit personenvervoer
2000.
A
Kinderen onder geleide die de leeftijd van vier jaar nog niet hebben bereikt en voor wie geen eigen zit plaats wordt verlangd
B
Een persoon van tenminste 12 jaar oud die een persoon begeleidt die voorzien is van een legitimatiebewijs voor gehandicapten
C
Gehandicapte die is voorzien van een legitimatiebewijs voor gehandicapten
D
Opsporingsambtenaren die belast zijn met het toezicht en de opsporing tijdens de uitoefening van de opgedragen taak genoemd in de Wet personenvervoer 2000

Slide 3 - Quizvraag

Wat zijn toezichthouders?
A
Alleen opsporingsambtenaren die volgens de akte van benoeming zijn aangesteld voor toezicht en opsporing
B
Alle personen, die genoemd zijn in de artikelen 141 en 142 SV
C
Alle personen, die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
D
Alleen de BOA's die in de wetgeving over het openbaar vervoer zijn genoemd.

Slide 4 - Quizvraag

Artikel 72 Wet personenvervoer 2000
Het is een ieder verboden zich in een auto, bus, trein, metro, tram of via een geleide systeem voortbewogen voertuig dan wel in of in de onmiddellijke nabijheid van een station, halteplaats, of een andere bij het openbaarvervoer behorende ...(1)... en de daarbij behorende perrons, trappen, tunnels en liften zodanig te gedragen dat orde, rust ...(2)... of een goede bedrijfsgang wordt of kan worden verstoord.
Wat staat er bij (1) en (2)?
A
(1) voorziening (2) zedigheid
B
(1) voorziening (2) veiligheid
C
(1) ruimte (2) veiligheid

Slide 5 - Quizvraag

Welke van de onderstaande vervoermiddelen valt niet onder de definitie van " openbaar vervoer" in de zin van de Wet personenvervoer 2000?
A
trein
B
straattaxi
C
tram
D
trolleybus

Slide 6 - Quizvraag

Beoordeel de volgende stellingen:

I als een meisje van 13 jaar een vrouw begeleidt die een legitimatiebewijs voor gehandicapten heeft, hoeft dat meisje geen geldig vervoerbewijs te hebben.

II voordat een persoon een tram betreedt, moet hij in het bezit zijn van een geldig vervoersbewijs
A
Stelling I en II zijn onjuist
B
Stelling I en II zijn juist
C
Alleen stelling II is juist
D
Alleen stelling I is juist

Slide 7 - Quizvraag

Hoe lang is een persoonlijke OV chipkaart geldig?

Slide 8 - Open vraag

In de wet staat als omschrijving : degene die openbaar vervoer of besloten busvervoer
verricht, niet in de hoedanigheid van bestuurder van een auto, bus, trein, metro, tram of een via een geleide-systeem voortbewogen voertuig.
Bij welk begrip hoort deze omschrijving?
A
concessie
B
concessiehouder
C
reiziger
D
vervoerder

Slide 9 - Quizvraag

Geef van onderstaande voorbeelden aan of er sprake is van openbaarvervoer volgens het besluit personenvervoer 2000.
A
Vervoer van zieken of slachtoffers van een ongeval en hun begeleiders met motorvoertuigen.
B
Personenvervoer volgens een dienstregeling met een metro
C
Vervoer met auto's of bussen voor de uitvoering van trouwerijen of uitvaarten.

Slide 10 - Quizvraag

Voordat een vervoerder in Nederland openbaar vervoer mag verrichten wordt er door het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een vergunning afgegeven. Hoe noem je deze vergunning?
A
Concessie
B
Communautaire vergunning
C
Vervoersvergunning
D
Vergunning personenvervoer

Slide 11 - Quizvraag

Aan welke eisen moet bovenstaande vergunning die wordt afgegeven door het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voldoen?
A
Kredietwaardigheid en vakbekwaamheid
B
Vakbekwaamheid en betrouwbaarheid
C
Betrouwbaarheid, vakbekwaamheid en lesbekwaamheid
D
Vakbekwaamheid, betrouwbaarheid en kredietwaardigheid

Slide 12 - Quizvraag

In het hele Nederlandse openbaar vervoer wordt gebruik gemaakt van de OV-chipkaart. Benoem ze alle vier.

Slide 13 - Open vraag

Wat wordt er verstaan onder de definitie ‘concessie’?
A
Het recht om in een bepaald gebied besloten busvervoer te verrichten
B
Het recht om gedurende bepaalde periode openbaar vervoer te verrichten
C
Het recht om openbaar vervoer te verrichten in een bepaald gebied gedurende een bepaalde periode
D
geen van allen

Slide 14 - Quizvraag

De houder van een concessie heeft een vervoerplicht. Het niet nakomen van deze vervoersplicht is
strafbaar gesteld als….?
A
omissiedelict
B
verduistering
C
economisch delict
D
milieudelict

Slide 15 - Quizvraag

Wat wordt er verstaan onder de definitie ‘openbaar vervoer’?
A
voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met een auto, bus, trein, metro en tram
B
voor voertuigen die via een geleide systeem worden voortbewogen
C
voor een ieder openstaand personenvervoer met een auto, bus, trein, metro en tram
D
voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met een auto, bus, trein, metro, tram of via een geleide systeem voorbewogen voertuig

Slide 16 - Quizvraag

Voor wie is de verbodsbepaling met betrekking tot het verstoren van de orde, rust en veiligheid of
een goede bedrijfsgang van toepassing (artikel 72 WP 2000)?
A
Een reiziger
B
Een persoon tot 18 jaar
C
Een persoon vanaf 16 jaar
D
een ieder

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de relatie tussen artikel 72 WP 2000 en artikel 52 BP 2000 als het gaat om de verstoring van orde, rust, veiligheid of een goede bedrijfsgang?

Slide 18 - Open vraag

Wat is volgens artikel 1 Wp 2000 de definitie van een bus?
A
motorrijtuig, al dan niet voorzien van een aanhangwagen, ingericht voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen
B
motorrijtuig, al dan niet voorzien van een aanhangwagen, ingericht voor het vervoer van meer dan zes personen, de bestuurder daaronder niet begrepen
C
motorrijtuig, al dan niet voorzien van een aanhangwagen, ingericht voor het vervoer van meer dan achttien personen, de bestuurder daaronder niet begrepen
D
motorrijtuig, al dan niet voorzien van een aanhangwagen, ingericht voor het vervoer van meer dan zeven personen, de bestuurder daaronder niet begrepen

Slide 19 - Quizvraag