DIAGNOSTISCHE TOETS H4 VERSIE 1

Toets § 4.1  t/m 4.5
Belangrijk:
- Jullie hebben 50 minuten de tijd.
- Je kan niet terug na de vorige vraag.
- Bij een fotovraag ook echt foto insturen!
- Cijfer komt in Magister, weging 3.

Succes!
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Toets § 4.1  t/m 4.5
Belangrijk:
- Jullie hebben 50 minuten de tijd.
- Je kan niet terug na de vorige vraag.
- Bij een fotovraag ook echt foto insturen!
- Cijfer komt in Magister, weging 3.

Succes!

Slide 1 - Tekstslide

Welke factor is NIET van belang voor een explosie?

A
voldoende zuurstof en temperatuur
B
perfecte verhouding en verdelingsgraad
C
soort brandbare stof
D
aanwezigheid katalysator

Slide 2 - Quizvraag

Geef de reactievergelijking van de volledige verbranding van houtgas (zie formule hiernaast).

Slide 3 - Open vraag

Bij de verbranding van steenkool ontstaan diverse verbrandingsproducten.
Welke verbrandingsproducten van steenkool zijn slecht voor het milieu?
A
CFK,NOx
B
H2O,SO2
C
SO2,NOx
D
H2O,CO2

Slide 4 - Quizvraag

Het meervoud van reagens is reagentia.
Welke reagentia horen bij de volgende stoffen:
water(damp), koolstofdioxide(gas), zwaveldioxide(gas)
Sleep de reagentia naar bijbehorende stof.
Kalkwater
Joodwater
Wit kopersulfaat
Waterdamp
Koolstofdioxide
Zwaveldioxide

Slide 5 - Sleepvraag

Welke voorwaarde(n) haal je weg als je blust met schuim?
A
brandstof
B
ontbrandingstemperatuur
C
zuurstof
D
ontbrandingstemperatuur en zuurstof

Slide 6 - Quizvraag

Hiernaast zie je de verbrandingsfactoren.

Welke mist?
A
Ontbrandingstemperatuur
B
Warmte
C
Brandstof
D
Benzine

Slide 7 - Quizvraag

In een benzinemotor van een auto wordt 11 MJ energie verbruikt. Hiervan wordt 4 MJ bewegingsenergie en 7 MJ warmte. Wat is het rendement?
A
74%
B
100%
C
28%
D
36%

Slide 8 - Quizvraag

Bij de volledige verbranding van aardgas ontstaat een verbrandingsproduct ook dat ook ontstaat bij de verbranding van waterstof. Welk verbrandingsproduct is dat?
A
Koolstofdioxide
B
Koolstofmono-oxide
C
Roet
D
Water

Slide 9 - Quizvraag

Welke stof is een koolwaterstof?
A
Keukenzout
B
Koolstofdioxide
C
Ethanol
D
Water

Slide 10 - Quizvraag

Veel huizen worden verwarmd met aardgas. Het hoofdbestandsdeel daarvan is methaan. Methaan reageert dan met zuurstof waarbij waterdamp en koolstofdioxide ontstaat. Welk type reactie vindt er plaats?
A
Thermolyse
B
Volledige verbranding
C
Onvolledige verbranding
D
Ontleding

Slide 11 - Quizvraag

Sleep de blauwe antwoorden naar bijbehorende rode vak
gaskraan uitdraaien
papier blussen met water
iemand in een branddeken wikkelen
Brandstof weghalen
Temperatuur omlaag brengen
zuurstof afsluiten

Slide 12 - Sleepvraag

Maak de reactievergelijking hiernaast kloppend:


A
2, 17, 6, 7, 1, 3
B
4, 19, 12, 14, 2, 4
C
2, 9, 6, 7, 1, 2
D
3, 16, 8, 13, 1, 2

Slide 13 - Quizvraag

Een persoon weegt 75 kg. Hij krijgt 25 gram van een stof binnen waarvan je 0,3 gram per kg lichaamsgewicht mag binnenkrijgen.
Hoeveel mag de persoon binnenkrijgen?
A
0,3 gram
B
25 gram
C
22,5 gram
D
75 gram

Slide 14 - Quizvraag

Casper en Hans doen een uitspraak over biobrandstoffen.
Casper zegt dat alle biobrandstoffen klimaatneutraal zijn, behalve brandstof uit algen.
Hans zegt dat er voor biobrandstof uit algen geen landbouwgrond nodig is om algen te laten groeien.
Wie heeft (hebben) gelijk?
A
Alleen Casper heeft gelijk
B
Alleen Hans heeft gelijk
C
Casper en Hans hebben allebei gelijk
D
Casper en Hans hebben geen van beide gelijk

Slide 15 - Quizvraag

Wat is er aan de hand bij het versterkt broeikaseffect?
A
Te dunne CO2 laag om de aarde heen
B
Te dikke CO2 laag om de aarde heen
C
Te dunne laag met NO2 om de aarde heen
D
Te dikke laag met NO2 om de aarde heen

Slide 16 - Quizvraag

Als welke stof kan koolstof in de koolstofkringloop niet voorkomen?
A
Stikstof
B
Methaan
C
Glucose
D
Organische stoffen

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de kloppende reactievergelijking die hoort bij het ontstaan van zwavelzuur?
Hint: onder invloed van zuurstof ontstaat er eerst...
A
SO2 + H2O -> H2SO2
B
SO2 + H2O -> H2SO4
C
SO3 + H2O -> H2SO4
D
2 SO3 + 2 H2O -> 2 H2SO4

Slide 18 - Quizvraag


Cas kampeert graag in de winter. Hij verwamd zijn caravan met een butaangaskachel. De molecuulformule van butaan is C4H10.
Maak de reactievergelijking van de volledige verbranding van butaan.


plaats een foto

Slide 19 - Open vraag


Cas kampeert graag in de winter. Hij verwarmd zijn caravan met een butaangaskachel. 
Leg uit waarom het belangrijk is dat Cas goed ventileert.


Slide 20 - Open vraag

Cas kampeert in de winter, hij stookt zijn caravan warm met een butaankachel. 
Cas wil aantonen dat er bij de verbranding water en koolstofdioxide ontstaat. Welke reagens kan hij gebruiken? Sleep de juiste reagentia naar de juiste stof.
Let op er kunnen antwoorden over blijven.
H2O
CO2
Kalkwater
Jodium
Custardpoeder
Wit kopersulfaat
Zwaveldioxide

Slide 21 - Sleepvraag


Buteen (C4H8) is een gasvormige koolwaterstof. Geef de reactievergelijking van de onvolledige verbranding van buteen. Let op dat je ook de juiste fase noteert. Ga ervan uit dat er alleen koolstofmono-oxide ontstaat.


Let op: dit is een fotovraag zonder foto geen punten.

Slide 22 - Open vraag


Wat is de oorzaak van een onvolledige verbranding?

Slide 23 - Open vraag


Tom verbrand 15 g kaarsvet (C18H36O2). Hij heeft berekend dat hij daar 44 g zuurstof voor nodig heeft. 
Laat met een berekening zien wat de massa van de reactieproducten is.

Slide 24 - Open vraag

Lees de tekst hiernaast.
Het gasmengsel dat de motor verlaat, is schadelijk voor het milieu.
Sleep de gassen verantwoordelijk voor milieugevolgen naar de juiste afbeelding.
Alleen de gassen met milieugevolgen slepen. 
Blijven twee antwoorden over.
CO
H2O
NO
NO2
N2
CO2

Slide 25 - Sleepvraag


In aardolie komt vaak nog het element zwavel voor. Als aardolie wordt verbrand, wordt dus ook de zwavel verbrand.

Welke reactieproducten heb je bij de verbranding van zwavelhoudende benzine?
A
koolstofdioxide en water
B
koolstofdioxide, koolstofmonoxide en water
C
koolstofdioxide, zwaveloxide en water
D
koolstofmono-oxide, zwaveldioxide en water

Slide 26 - Quizvraag


Juna en Benthe hebben het over het effect van verbranding van brandstoffen voor de koolstofkringloop.
Juna zegt: Het effect bij de snelle koolstofkringloop is dat er steeds meer CO2 in de lucht komt. Dit versterkt het broeikaseffect.
Benthe zegt: Het effect bij de trage koolstofkringloop is dat het CO2  gehalte in de lucht niet toe neemt maar gelijk blijft.
Wie heeft er gelijk?
A
Juna
B
Benthe
C
Juna & Benthe
D
Geen van beiden

Slide 27 - Quizvraag


Tom verbrand 15 g kaarsvet (C18H36O2). Hij heeft berekend dat hij daar 44 g zuurstof voor nodig heeft. 
De dichtheid van zuurstof is 1,43 g/dm3. 
Laat met een berekening zien hoeveel liter zuurstof Tom nodig heeft?

Slide 28 - Open vraag


Om 1 gram olijfolie 1 °C te laten stijgen is er 1,65 J energie nodig.

Hoeveel energie (in joule) is er nodig om 126 gram olijfolie, 30 °C te laten stijgen?

Slide 29 - Open vraag


Een waterstofauto rijdt op waterstofgas, deze verbranding gaat als volgt: 
H2 + O2 → H2O. Het rendement van deze verbranding is 80%. Om de waterstof te maken wordt water ontleedt, het rendement van deze ontleding 50%. De stroom voor deze ontleding wordt opgewekt en heeft een rendement van 33%. Wat is de totale rendement van deze waterstof auto? Tip begin vanaf de opwekking.

Slide 30 - Open vraag


Bekijk de afbeelding hiernaast. 

Waar in de kaars vind er een volledige verbranding plaats?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 31 - Quizvraag


Een verbranding kan zowel volledig als onvolledig zijn. 

Welke stoffen kunnen er ontstaan er bij een onvolledige verbranding?
A
roet
B
koolstofmono-oxide
C
koolstofdioxide
D
zowel A, B als C

Slide 32 - Quizvraag

Bekijk de onderstaande zinnen over blussen. 
Sleep de zinnen naar de voorwaarde in de branddriehoek die je wegneemt.
Gaskraan uitdraaien.
Papierbrand blussen met water
Iemand in een branddeken wikkelen.
Aansteker uitblazen.
Bosbrand doven met zand.

Slide 33 - Sleepvraag

Dit is het einde van de toets. Lever de toets in en meld je af bij de docent.
Einde van de toets

Slide 34 - Tekstslide