Proefles behoeften

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Waar denk jij aan bij het begrip?: economie

Slide 2 - Woordweb

Planning
1. Voorkennis activeren
2. Uitleg en controle vragen
3. Zelfstandig aan de slag
4. Opdrachten bespreken
5. Evaluatie

Slide 3 - Tekstslide

Economie
Behoeften: Alles wat je nodig hebt of graag wilt hebben.

Slide 4 - Tekstslide

Wat  heb ik nodig?
Primaire behoeften



Voorbeelden:
- Eten
- Kleding
- Dak boven je hoofd (huis)



Wat wil ik graag hebben?
Secundaire behoeften



Voorbeelden:
- Vakantie
- Playstation
- Make-up
Taalsteun
1. Primair betekent eerste (1e)

2. Secundair betekent tweede (2e) 

Slide 5 - Tekstslide

Een zak met rijst is een...
A
Primaire behoefte
B
Secundaire behoefte

Slide 6 - Quizvraag

De Samsung S20 Ultra is een...
A
Primaire behoefte
B
Secundaire behoefte

Slide 7 - Quizvraag

Schoenen zijn....
A
Primaire behoefte
B
Secundaire behoefte

Slide 8 - Quizvraag

€ 200
Vind jij dat de Yeezy v350
een primaire of een secundaire behoefte is?

Slide 9 - Tekstslide

Taalsteun
Budget:
Hoeveel geld je hebt om uit te geven.

Slide 10 - Tekstslide

Rekenen met procenten %
Je hebt € 50 per maand (zakgeld/salaris)
Je wilt 30% per maand sparen.
Hoeveel euro spaar je per maand?




Slide 11 - Tekstslide

Rekenen met procenten %
Je hebt € 50 per maand (zakgeld/salaris)
Je wilt 30% per maand sparen.
Hoeveel euro spaar je per maand?


Manier 1:
Stap 1: € 50 

Manier 2
Manier 2:
Stap 1: 0,30 x 50 = € 15

Slide 12 - Tekstslide

Rekenen met procenten %
Je hebt € 50 per maand (zakgeld/salaris)
Je wilt 30% per maand sparen.
Hoeveel euro spaar je per maand?


Manier 1:
Stap 1: € 50 / 100 % 

Manier 2
Manier 2:
Stap 1: 0,30 x 50 = € 15

Slide 13 - Tekstslide

Rekenen met procenten %
Je hebt € 50 per maand (zakgeld/salaris)
Je wilt 30% per maand sparen.
Hoeveel euro spaar je per maand?


Manier 1:
Stap 1: € 50 / 100 % = € 0,50


Manier 2
Manier 2:
Stap 1: 0,30 x 50 = € 15

Slide 14 - Tekstslide

Rekenen met procenten %
Je hebt € 50 per maand (zakgeld/salaris)
Je wilt 30% per maand sparen.
Hoeveel euro spaar je per maand?


Manier 1:
Stap 1: € 50 / 100 % = € 0,50
Stap 2: € 0,50 

Manier 2
Manier 2:
Stap 1: 0,30 x 50 = € 15

Slide 15 - Tekstslide

Rekenen met procenten %
Je hebt € 50 per maand (zakgeld/salaris)
Je wilt 30% per maand sparen.
Hoeveel euro spaar je per maand?


Manier 1:
Stap 1: € 50 / 100 % = € 0,50
Stap 2: € 0,50 x 30 %

Manier 2
Manier 2:
Stap 1: 0,30 x 50 = € 15

Slide 16 - Tekstslide

Rekenen met procenten %
Je hebt € 50 per maand (zakgeld/salaris)
Je wilt 30% per maand sparen.
Hoeveel euro spaar je per maand?


Manier 1:
Stap 1: € 50 / 100 % = € 0,50
Stap 2: € 0,50 x 30 % = € 15

Manier 2
Manier 2:
Stap 1: 0,30 x 50 = € 15

Slide 17 - Tekstslide

Je hebt € 200 per maand (zakgeld/salaris)
Je wilt 25% per maand sparen.
Hoeveel euro spaar je per maand?

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Tekstslide

Primaire behoeften
Secundaire behoeften

Slide 20 - Sleepvraag

Stel dat jij en je ouders behoefte hebben aan: een huis met zes slaapkamers

Is dat dan een primaire behoefte of een secundaire behoefte? Leg je antwoord uit.

Slide 21 - Open vraag

Stel dat jij, 4 broers/zussen en je ouders behoefte hebben aan: een huis met zes slaapkamers

Is dat dan een primaire behoefte of een secundaire behoefte? Leg je antwoord uit.

Slide 22 - Open vraag

Je inkomen is € 1.450 per maand. Daarvan geef je aan primaire behoeften 67% uit, aan secundaire behoeften 24% en je spaart 9%. Bereken van beide groepen uitgaven en van je spaargeld welk bedrag je eraan besteedt.

Slide 23 - Open vraag

Heb jijzelf de afgelopen weken geld uitgegeven aan lets wat noodzakelijk is om in leven te blijven? En je ouders? Geef in beide gevallen een toelichting op je antwoord.

Slide 24 - Open vraag

Verklaar hoe het komt dat thuiswonende jongeren een groter deel van hun budget besteden aan secundaire behoeften dan hun ouders.

Slide 25 - Open vraag

prioriteiten stellen
Taalsteun
Schaarste:

Het is niet oneindig, het raakt op.

Bijvoorbeeld:

Er is een hoeveelheid brood dat de bakker heeft.
Belangrijkste middelen:
1. Tijd
2. Geld

Slide 26 - Tekstslide

Vrije goederen
Zeewater, zonlicht en wind zijn vrije goederen.
Dat betekent dat ze vrij beschikbaar zijn en dat er geen middelen ingezet hoeven te worden om ze te verkrijgen.
Je hoeft er dus niet voor te betalen.


Zelfvoorziening
Zelfvoorziening betekent dat je in je behoefte aan goederen of diensten voorziet zonder die te kopen.
Als je bijvoorbeeld zelf een taart bakt in plaats van er een te kopen, doe je aan zelfvoorziening
Moestuin
Een moestuin is een tuin waar mensen hun eigen groenten kunnen verbouwen.
Goederen
Goederen zijn die je kan kopen zoals een voetbal of een powerbank.
Goederen hoef je niet altijd vast te kunnen houden.
Een ander woord voor goederen is producten.

Slide 27 - Tekstslide


Je ouders geven aan elektriciteit € 685 per jaar uit. Als ze op hun dak zonnepanelen hebben, besparen ze 92% op elektriciteit. Bereken welk bedrag ze per jaar besparen op elektriciteit. Leg ook uit dat je met zonnepanelen aan zelfvoorziening doet. 

Slide 28 - Open vraag

Middelen
Om in je behoeften te voorzien heb je middelen nodig.
De belangrijkste middelen zijn geld en tijd.

Bijvoorbeeld: Je hebt tijd en geld nodig om fit te worden op de voetbalclub

Schaars
We hebben heel veel behoeften, maar onze middelen zijn beperkt.
In de economie noem je dat schaarste.
Iets is schaars als er niet vanzelf, zonder inspanningen, voldoende van is om alle behoeften te vervullen.

Slide 29 - Tekstslide

Welvaart
Welvaart is de mate waarin je in je behoeften kunt voorzien. Je welvaart neemt vooral toe als je inkomen stijgt, want dan kun je meer kopen om in je behoeften te voorzien.

Dus hoe meer jij je behoeften kunt voorzien (je kan dus lekker eten en je kan op vakantie als je dat wilt), hoe meer welvaart jij hebt!

Filmpjes:

Slide 30 - Tekstslide


Geef een voorbeeld hoe je die middelen kunt gebruiken om een middagje te relaxen. 

Slide 31 - Open vraag


Je hebt € 25 te besteden. Je wilt graag samen met een vriend(in) uit eten en naar de bioscoop, maar je moet eerst je fiets laten repareren en je wilt ook nog een nieuwe computergame. Leg uit hoe bij jouw wensen schaarste een rol speelt.

Slide 32 - Open vraag


In plaats van fossiele energiebronnen, zoals steenkool, aardolie en aardgas, gebruiken mensen steeds meer alternatieve energie, zoals zonne- en windenergie. Zijn zonne- en windenergie schaars? Verklaar je antwoord. 

Slide 33 - Open vraag


Waardoor kan je welvaart toenemen? Noem drie mogelijkheden. 

Slide 34 - Open vraag

Einde zelfstandig aan de slag

Slide 35 - Tekstslide

Evaluatie
  • Was de uitleg duidelijk? Voorbeelden duidelijk?
  • Hoe was het tempo van de uitleg?
  • Wist je wat je moest doen?
  • Wat vond je dat je zelf goed had gedaan?

Slide 36 - Tekstslide