grammatica 5.2 en 5.3

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Grammatica

Leestekens

Wat gaan we vandaag doen?

Inleiding (5 min): 

Inhoud en doel van de les bespreken & voorkennis activeren.

Kern (15 min): 

Les: Leestekens. Oefenen met uitleg.

Slot (10 min): 

Is het leerdoel behaald? Uitleg huiswerk.

Doel:

Je gebruikt leestekens correct.

Welke leestekens ken je?

Uitleg

1. punt .

2. komma ,

3. vraagteken ?

4. uitroepteken !

5. dubbele punt :

6. puntkomma ;

7. aanhalingstekens "

1. Punt

1. aan het eind van de zin.

2. soms bij afkortingen (zoek op in geval van twijfel).

3. niet na afkortingen van maten en gewichten.

Voorbeeld

We bereken­en geen bezor­gkos­ten.

We sturen het pakket z.s.m. op.

Maar: Is het be­drag in­clusief btw? 3 m (meter), 10 kg (kilo­gram)

2. Komma

1. in opsommingen.

2. tussen twee persoonsvormen.

3. voor en/of na een aanspreking of een tussenwerpsel.

4. tussen hoofd- en bijzin

Voorbeeld

Voor deze saus heb je uien, kno­flook, to­maten en olij­folie nodig.

Als we je roep­en, mag je binnen­ko­men.

Joey, help je die mev­rouw even?

3. Vraagteken

1. na een vraag.

Voorbeeld

Hoe hard mag je hier rijden?

4. Uitroepteken

1. na een bevel.

2. na een uitroep

Voorbeeld

Hou daar on­mid­del­lijk mee op!

Dat is belachelijk!

5. dubbele punt

- na een aankondiging van een opsomming.

- om een citaat aan te kondigen.

- voor een uitleg.

Voorbeeld

Dit zijn de na­men van de stu­den­ten die zijn in­geloot: El­len, Wouter, Amina, Bruce en Peter.

De train­er riep: ‘Kom op, vol­houden!’

6. puntkomma

- om hoofdzinnen te verbinden die bij elkaar horen.

Voorbeeld

Het is vijf uur; we stop­pen er­mee.

7. aanhalingstekens

- bij een citaat.

- als je een woord ironisch bedoelt.

- als het om het woord of de groep woorden zelf gaat.

Voorbeeld

Li­anne verzocht: ‘Wil iedereen zijn mo­biel uitz­etten?’

Echt ‘knap’ dat je een twee hebt.

‘Fa­ci­liter­en’ betek­ent: iets mo­gelijk maken.

1. Dames en heren ik wil u vragen deze kant op te kijken

2. Kijk toch eens uit Je loopt me bijna omver

3. Kun jij morgen de zaak openen voordat de leveranciers komen

4. Voor de salade heb je 1 kg aardappelen 1 eetlepel mayonaise peper zout en knoflook nodig

5. Ik kon vandaag niet op de fiets naar school ik had een lekke band

6. We gingen na twaalf uur naar bed de buren lagen er om negen uur al in

7. Jan zegt: "Ik woon al mijn hele leven in Amsterdam."

Afsluiting

- Is het leerdoel behaald? 

(Je gebruikt leestekens correct)

Aan de slag!

NU Nederlands

Grammatica

5.2

alle gewone opdrachten

Succes :)