De komma gebruiken we:
- Voor en/of na een aanspreking
- Tussen de delen van een opsomming (behalve voor het laatste deel)
- Tussen twee persoonsvormen
- Voor en achter een bijstelling (Milan, de slimste jongen van de klas, heeft weer zijn huiswerk niet gemaakt.
- Tussen de delen van een samengestelde zin (vooral voor de voegwoorden)