Zinsdelen H1 ow A1B

timer
10:00
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica zinsdelen

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel:
Ik kan:
  • het onderwerp van een zin vinden.

Slide 3 - Tekstslide

Deze week
  • zinsdelen
  • persoonsvorm 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Link

Het onderwerp (ow)
  • geeft aan wie of wat iets doet in de zin.
  • is een mens, dier, ding, plant of eigennaam of het verwijst naar een mens, dier, ding, plant of eigennaam.
  • heeft altijd hetzelfde getal als de persoonsvorm. Ze staan dus allebei in het enkelvoud OF allebei in het meervoud.
  • begint nooit met een voorzetsel.

Slide 6 - Tekstslide

Het onderwerp (ow) vinden, hoe doe je dat?
1. Verander de persoonsvorm van getal. (van enkelvoud maak je dus meervoud of andersom)
Het woord dat mee moet veranderen, is het onderwerp.

2. Stel de vraag wie of wat + persoonsvorm?
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

De appel ziet er lekker uit. / De appels zien er lekker uit.


Slide 7 - Tekstslide

Opdracht (op papier)
  • Zoek de persoonsvorm en onderwerp in onderstaande zinnen en onderstreep deze.
  • Maak per zin 2 nieuwe zinnen door bij elke zin een ander zinsdeel voor de PV te plaatsen. Je gebruikt dezelfde woorden.
  • Na 10 minuten kijken we samen welke zinnen jullie gemaakt hebben. Ben je eerder klaar? Dan pak je je leesboek erbij.

Voorbeeld:
1. De kat van de buren liep gisteren in onze tuin.
a) Gisteren liep de kat van de buren in onze tuin.
b) In onze tuin liep gisteren de kat van de buren.

  1. Ik vind het altijd erg leuk om buiten te sporten. 
  2. Na de film gaan onze vrienden vaak naar de McDonalds.
  3. Op dat gele papier heeft de dochter van de buurvrouw een tekening gemaakt.


timer
10:00

Slide 8 - Tekstslide

Oefenen
Pak je lesboek erbij (blz. 28-29).
Maak opdracht 4.

Als je daarmee klaar bent, maak je opdracht 1 t/m 3 als je dat nog niet hebt gedaan. Heb je dat wel gedaan? Pak dan je leesboek erbij.

Na 10 minuten gaan we deze opdracht bespreken. 
timer
10:00

Slide 9 - Tekstslide

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 10 - Quizvraag

Benoem de persoonsvorm in de volgende zin:

"Wat is de persoonsvorm in deze zin?"
A
wat
B
is
C
de persoonsvorm
D
in

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Als onderwerp kozen ze pooldieren.
A
Als onderwerp
B
pooldieren
C
kozen
D
ze

Slide 12 - Quizvraag

de vervelende docenten
Kan dit het onderwerp van een zin zijn?
A
ja
B
nee

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het ow?
In de trein mogen de passagiers niet meer dicht bij elkaar zitten.
A
In de trein
B
bij elkaar
C
de passagiers
D
de passagiers niet meer dicht

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het ow?
In het weiland rennen de paarden heen en weer.
A
In het weiland
B
rennen
C
de paarden
D
heen en weer

Slide 15 - Quizvraag

Maak zinsdelen en sleep ze naar de juiste plek. 
Zinsdeel 1
Zinsdeel 2
Zinsdeel 3
Zinsdeel 4
Vrijdag
gaat
de
kat
naar
de
dierenarts

Slide 16 - Sleepvraag

Ik kan nu het onderwerp in een zin vinden.
(0 = helemaal niet / 10 = absoluut wel)
010

Slide 17 - Poll