3. Argumenteren: argumentatieschema's 3HV

Argumentatie
Nieuw Nederlands - H3 - Lezen 
3HV
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Argumentatie
Nieuw Nederlands - H3 - Lezen 
3HV

Slide 1 - Tekstslide

Planning
- 10 min. lezen
- lesdoel
- instructie en gezamenlijke inoefening
- verwerking
- afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

De inleiding en het slot van een tekst kunnen verschillende functies hebben. Sleep de functies naar het juiste vak. 
Functie van een inleiding






Functie van een slot

het onderwerp noemen
samenvatting van de inhoud geven
conclusie
centrale vraag stellen 
Toekomstver-wachting uitspreken
persoon introduceren
advies geven
aanleiding noemen
mening van de schrijver geven

Slide 3 - Sleepvraag

Lesdoel
Doel van deze les: je kunt/weet:
- onderscheid maken tussen standpunt en argument;
- onderscheid maken tussen feitelijke en niet-feitelijke argumenten;
- onderscheid maken tussen een enkelvoudige, meervoudige en nevenschikkende argumentatie;
- een argumentatie in een blokjesschema weergeven.  

Slide 4 - Tekstslide

Ik vind dat kinderen die aan topsport doen, minder tijd op school aanwezig hoeven te zijn.

Ik vind dat supermarkten alleen gezond eten in de aanbieding mogen doen, want ongezond eten leidt tot overgewicht en lichamelijke klachten.

Slide 5 - Tekstslide

Er zijn twee soorten argumenten.

  • feitelijke (objectieve) argumenten
  • niet-feitelijke / waarderende (subjectieve) 
    argumenten

Slide 6 - Tekstslide

Ik ga liever naar de carnavalsoptocht in Breda dan in Oosterhout, want de optocht in Breda duurt minimaal een uur langer. 
(feitelijk argument: kun je controleren)

Ik ga liever naar de carnavalsoptocht in Breda dan in Oosterhout, want de optocht in Breda is veel mooier. (waarderend argument; iemand
vindt)

Slide 7 - Tekstslide

  • feitelijke argumenten
  • niet-feitelijke argumenten

Een feitelijk argument kun je controleren.

Ik eet liever bij de snackbar, want die is goedkoper dan de pizzeria.

Dit kun je controleren.

Slide 8 - Tekstslide

Een niet-feitelijk argument kun je niet controleren.

Ik eet liever bij de pizzeria, want ik vind het personeel daar vriendelijker dan bij de snackbar.

Dit is een mening. 

Slide 9 - Tekstslide

Als een schrijver maar één argument gebruikt om zijn standpunt te onderbouwen, heet dat:

  • enkelvoudige argumentatie.

Gebruikt de schrijver meer argumenten:

  • meervoudige argumentatie.

Slide 10 - Tekstslide

Standpunt met meervoudige argumentatie:

Het openbaar vervoer moet goedkoper worden. 

Slide 11 - Tekstslide

Standpunt met meervoudige argumentatie:

Het openbaar vervoer moet goedkoper worden. 
Mensen met weinig geld kunnen zich dan makkelijker verplaatsen.

Slide 12 - Tekstslide

Standpunt met meervoudige argumentatie:

Het openbaar vervoer moet goedkoper worden. 
Mensen met weinig geld kunnen zich dan makkelijker verplaatsen.
Reizen met bus of trein is beter voor het milieu.

Slide 13 - Tekstslide

Standpunt met meervoudige argumentatie:

Het openbaar vervoer moet goedkoper worden. 
Mensen met weinig geld kunnen zich dan makkelijker verplaatsen.
Reizen met bus of trein is beter voor het milieu.
Het levert minder files op.

Slide 14 - Tekstslide

Een schrijver kan een argument ook onderbouwen met een ondersteunend argument:

  • Dit heet enkelvoudige onderschikkende argumentatie.

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeld:

Leo moet onze nieuwe voetbalcoach worden. 

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld:

Leo moet onze nieuwe voetbalcoach worden. 
Hij heeft veel ervaring.

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld:

Leo moet onze nieuwe voetbalcoach worden. 
Hij heeft veel ervaring.
Want hij is 25 jaar coach van een ander team geweest.

Slide 18 - Tekstslide

Als een schrijver meer argumenten gebruikt, waarvan hij er één of meer onderbouwt met een ondersteunend argument: 

  • meervoudige onderschikkende argumentatie.


Slide 19 - Tekstslide

Een standpunt wordt vaak aangekondigd met signaalwoorden:
 
  • Ik vind...
  • Volgens ons...
  • Zij denkt dat...
  • Ik ben van mening dat...
  • Onze conclusie is... 
    enz.  


Slide 20 - Tekstslide

Een argument herken je vaak aan signaalwoorden als:

  • Dat blijkt uit...
  • Want...
  • Immers...
  • Namelijk...
  • Omdat...
  • De reden hiervoor is... 
    enz.  

Slide 21 - Tekstslide

Van welke soort argumentatie is sprake?
Jan Janssen is geschikt als nieuwe trainer. Hij heeft veel ervaring. Vanaf 1999 heeft hij veel jeugdelftallen getraind.
timer
0:20
A
enkelvoudige argumentatie
B
enkelvoudige onderschikkende argumentatie
C
meervoudige argumentatie
D
meervoudige onderschikkende argumentatie

Slide 22 - Quizvraag

Van welke soort argumentatie is sprake?
Mijn vriend houdt van zweefvliegen. Ik wil dat ook graag leren. Dus ga ik een cursus volgen.
timer
0:20
A
enkelvoudige argumentatie
B
enkelvoudige onderschikkende argumentatie
C
meervoudige argumentatie
D
meervoudige onderschikkende argumentatie

Slide 23 - Quizvraag

Een schrijver onderbouwt zijn standpunt met drie argumenten.
Dit is:
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
enkelvoudige onderschikkende argumentatie
D
meervoudige onderschikkende argumentatie

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen feitelijke argumenten en waarderende argumenten?

Slide 25 - Open vraag

Standpunt: 
Je kunt beter met het openbaar vervoer naar Rotterdam gaan.
Waarderend argument
Feitelijk 
argument

Reizen met het OV is veel rustiger.
Het OV is goedkoper dan de auto.

Slide 26 - Sleepvraag

Stelling: 
Je kunt beter met het openbaar vervoer naar Rotterdam gaan
Waarderend argument
Feitelijk 
argument

Het is veel gezelliger om met het openbaar vervoer naar Rotterdam te komen
Dan maken er meer mensen gebruik van het openbaar vervoer

Slide 27 - Sleepvraag