3VWO - H3 - Lezen - Argumentatie

Welkom!
We beginnen met 10 minuten in stilte lezen. Daarna gaan we beginnen met de les. 
Nee, ik heb jullie toetsen literatuur niet nagekeken.
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 47 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
We beginnen met 10 minuten in stilte lezen. Daarna gaan we beginnen met de les. 
Nee, ik heb jullie toetsen literatuur niet nagekeken.

Slide 1 - Tekstslide

Toetsing periode D
  • 18 juni 'groot' proefwerk leesvaardigheid (100 min) lezen H1-H6
  • Ook tussenpw: 31 mei lezen H1-H3 --> voornamelijk gericht op de stof van vandaag

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Argumentatie
Nieuw Nederlands - H3 - Lezen 
3VWO

Slide 4 - Tekstslide

Standpunt vs. argument

Slide 5 - Tekstslide

Ik vind dat kinderen die aan topsport doen, minder tijd op school aanwezig hoeven te zijn.

Ik vind dat supermarkten alleen gezond eten in de aanbieding mogen doen, want ongezond eten leidt tot overgewicht en lichamelijke klachten.

  • WAAR staat het argument?

Slide 6 - Tekstslide

Ik vind dat kinderen die aan topsport doen, minder tijd op school aanwezig hoeven te zijn.

Ik vind dat supermarkten alleen gezond eten in de aanbieding mogen doen, want ongezond eten leidt tot overgewicht en lichamelijke klachten.

Slide 7 - Tekstslide

Feitelijke vs. waarderende argumenten

Slide 8 - Tekstslide

Er zijn twee soorten argumenten.

  • feitelijke (objectieve) argumenten
  • niet-feitelijke / waarderende (subjectieve) 
    argumenten

Slide 9 - Tekstslide

  • feitelijke argumenten
  • niet-feitelijke argumenten

Een feitelijk argument kun je controleren.

Slide 10 - Tekstslide

  • feitelijke argumenten
  • niet-feitelijke argumenten

Een feitelijk argument kun je controleren.

Ik eet liever bij de snackbar, want die is goedkoper dan de pizzeria.

Slide 11 - Tekstslide

  • feitelijke argumenten
  • niet-feitelijke argumenten

Een feitelijk argument kun je controleren.

Ik eet liever bij de snackbar, want die is goedkoper dan de pizzeria.

Dit kun je controleren.

Slide 12 - Tekstslide

Een niet-feitelijk argument kun je niet controleren.


Slide 13 - Tekstslide

Een niet-feitelijk argument kun je niet controleren.

Ik eet liever bij de pizzeria, want ik vind het personeel daar vriendelijker dan bij de snackbar.

Slide 14 - Tekstslide

Een niet-feitelijk argument kun je niet controleren.

Ik eet liever bij de pizzeria, want ik vind het personeel daar vriendelijker dan bij de snackbar.

Dit is een mening. 

Slide 15 - Tekstslide

Ik ga liever naar de carnavalsoptocht in Breda dan in Oosterhout, want de optocht in Breda duurt minimaal een uur langer. 


Ik ga liever naar de carnavalsoptocht in Breda dan in Oosterhout, want de optocht in Breda is veel mooier.

welk argument is feitelijk en 
welk is waarderend? 

Slide 16 - Tekstslide

De vorige keer
opfrissen argument-standpunt-onderbouwing 
Nieuw: waarderende vs. feitelijke argumenten
Hw gemaakt, controle: hoe goed heb je het gemaakt? (opdracht 2)

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht 2 

1. Wat weet jij nou van gezondheid en voeding? Jij hebt er nog nooit een wetenschappelijk artikel over gelezen. Je hebt bovendien zelf overgewicht.



1. 
- Bepaal welke zin je kunt omzetten in een standpunt.
- Vraag je af of je ergens in de redenering het signaalwoord ‘want’ kunt plaatsen: dat duidt op verband met een blokje in een lagere rij.
- Let op het signaalwoord ‘bovendien’: dat duidt op verband met een blokje in dezelfde (horizontale) rij.

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht 2 

1. Wat weet jij nou van gezondheid en voeding? Jij hebt er nog nooit een wetenschappelijk artikel over gelezen. Je hebt bovendien zelf overgewicht.



1. 
- Bepaal welke zin je kunt omzetten in een standpunt.
- Vraag je af of je ergens in de redenering het signaalwoord ‘want’ kunt plaatsen: dat duidt op verband met een blokje in een lagere rij.
- Let op het signaalwoord ‘bovendien’: 
dat duidt op verband met 
een blokje in dezelfde 
(horizontale) rij.

Slide 19 - Tekstslide

Opdracht 2 
2. Als je gaat karten, moet je beschermende kleding dragen. Bij een botsing kun je anders levensgevaarlijk gewond raken. Je kunt hersenletsel oplopen. Je kunt ook een nek- of rugwervel breken.




2.
- Vraag je af of je ergens in de redenering het signaalwoord ‘want’ kunt plaatsen: dat duidt op verband met een blokje in een lagere rij.
- Kijk of je ergens een signaalwoord voor opsommend verband kunt invoegen: dat duidt op verband tussen blokjes in dezelfde (horizontale) rij.

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 2 
2. Als je gaat karten, moet je beschermende kleding dragen. Bij een botsing kun je anders levensgevaarlijk gewond raken. Je kunt hersenletsel oplopen. Je kunt ook een nek- of rugwervel breken.




2.
- Vraag je af of je ergens in de redenering het signaalwoord ‘want’ kunt plaatsen: dat duidt op verband met een blokje in een lagere rij.
- Kijk of je ergens een signaalwoord voor opsommend verband 
kunt invoegen: dat duidt op verband tussen blokjes 
in dezelfde (horizontale) rij.

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht 2 
3 en 4




.

Slide 22 - Tekstslide

enkelvoudige vs. meervoudige argumentatie

Slide 23 - Tekstslide

Als een schrijver maar één argument gebruikt om zijn standpunt te onderbouwen, heet dat:

  • enkelvoudige argumentatie.

Slide 24 - Tekstslide

Als een schrijver maar één argument gebruikt om zijn standpunt te onderbouwen, heet dat:

  • enkelvoudige argumentatie.

Gebruikt de schrijver meer argumenten:

  • meervoudige argumentatie.

Slide 25 - Tekstslide

Standpunt met meervoudige argumentatie:

Het openbaar vervoer moet goedkoper worden. 

Slide 26 - Tekstslide

Standpunt met meervoudige argumentatie:

Het openbaar vervoer moet goedkoper worden. 
Mensen met weinig geld kunnen zich dan makkelijker verplaatsen.

Slide 27 - Tekstslide

Standpunt met meervoudige argumentatie:

Het openbaar vervoer moet goedkoper worden. 
Mensen met weinig geld kunnen zich dan makkelijker verplaatsen.
Reizen met bus of trein is beter voor het milieu.

Slide 28 - Tekstslide

Standpunt met meervoudige argumentatie:

Het openbaar vervoer moet goedkoper worden. 
Mensen met weinig geld kunnen zich dan makkelijker verplaatsen.
Reizen met bus of trein is beter voor het milieu.
Het levert minder files op.

Slide 29 - Tekstslide

Deze argumentatie is nevenschikkend
Tussen de blokjes kun je "en " invullen. 
De blokjes vul je van links naar rechts in. 
De argumenten zijn gelijkwaardig.

Slide 30 - Tekstslide

Een schrijver kan een argument ook onderbouwen met een ondersteunend argument:

  • Dit heet (enkelvoudig)  onderschikkende argumentatie.
  • Je vult de blokjes van boven naar beneden in en tussen de blokjes kun je "want" lezen.
  • De schrijver vertelt ook nog waarom dat argument klopt: een argument voor een argument

Slide 31 - Tekstslide

Voorbeeld:

Leo moet onze nieuwe voetbalcoach worden. 

Slide 32 - Tekstslide

Voorbeeld:

Leo moet onze nieuwe voetbalcoach worden. 
Hij heeft veel ervaring.

Slide 33 - Tekstslide

Voorbeeld:

Leo moet onze nieuwe voetbalcoach worden. 
Hij heeft veel ervaring.
Want hij is 25 jaar coach van een ander team geweest.

Slide 34 - Tekstslide

Als een schrijver meer argumenten gebruikt, waarvan hij er één of meer onderbouwt met een ondersteunend argument: 

  • onder- en nevenschikkende argumentatie


Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Een standpunt wordt vaak aangekondigd met signaalwoorden:
 
  • Ik vind...
  • Volgens ons...
  • Zij denkt dat...
  • Ik ben van mening dat...
  • Onze conclusie is... 
    enz.  


Slide 37 - Tekstslide

Een argument herken je vaak aan signaalwoorden als:

  • Dat blijkt uit...
  • Want...
  • Immers...
  • Namelijk...
  • Omdat...
  • De reden hiervoor is... 
    enz.  

Slide 38 - Tekstslide

De argumentatiestructuren nog een keer op een rij
  • Enkelvoudige argumentatie (één argument om standpunt te onderbouwen)
  • Meervoudige argumentatie (meer argumenten om standpunt te onderbouwen)
  • Nevenschikkende argumentatie (meervoudig met gelijkwaardige argumenten)
  • onderschikkende argumentatie  

Slide 39 - Tekstslide

Pak nu je boek en ga naar H3 - Lezen.



opdracht 3, 4, 5

Slide 40 - Tekstslide

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide

Slide 46 - Tekstslide

Voor de volgende les:

Lees tekst 2 op bladzijde 84 en maak daar vraag 4 bij.
Lees tekst 3 op bladzijde 86 en maak daar vraag 5 bij.

Slide 47 - Tekstslide