Vlees of vegetarisch?

Vlees of vegetarisch?
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
WereldoriëntatieTaal+3BasisschoolGroep 5,6

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Introductie

Heb jij liever een gehaktbal of toch een vleesvervanger? Steeds meer mensen in Nederland kiezen ervoor om dierlijke producten te laten staan. Hoe zit dat precies? En wat is het verschil tussen vega of vegan eten?

Onderdelen in deze les

Vlees of vegetarisch?

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

.
Bespreek de vraag van Scoop klassikaal.
Hebben jullie iemand die vegetarisch of veganistisch eet in de klas? Zo ja, vraag waarom ze hiervoor gekozen hebben! Zo niet, kennen jullie iemand die geen vlees eet?

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eigen leervragen
Wat zou jij willen weten over vega(n) eten? Schrijf jouw vragen op en plak ze op de vragenmuur!

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wereldoriëntatie
Na deze les:

  • kan ik uitleggen waarom steeds meer mensen ervoor kiezen om dierlijke producten te laten staan.
  • weet ik of het wel gezond is om vegetarisch te eten.
  • kan ik uitleggen wat het verschil is tussen vegetarisch en vegan eten.
Dit ga je leren
Woordenschat
  • Na deze les begrijp ik de belangrijke woorden die met Vega(n) eten te maken hebben.  
Taal
  • Na deze les kan ik een debat voeren als voorstander, tegenstander of jurylid over het eten van vlees.

Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen
Bespreek de lesdoelen met uw leerlingen.
Verdiepende tekst
Lees de tekst en arceer de woorden die je nog niet goed begrijpt geel

Arceer in ieder geval:

  • de vleesvervanger
  • de dierlijke producten
  • de vegetariër
  • de veganist
  • het dierenwelzijn
  • het fokken
  • de broeikasgassen
  • de overbevissing
  • de voedingsstoffen
  • de impact

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordenschat
Hulpkaart
eten
het ontbijt
de lunch
het diner
Staan er nog andere woorden in de tekst waarvan je de betekenis nog niet kent? Schrijf deze woorden met de betekenis op in je logboek. Horen er woorden bij elkaar? Maak dan een woordparaplu, -kast of -trap.
timer
5:00
groot
klein
muis
olifant

Slide 6 - Tekstslide

Woordenschat
Bespreek de moeilijke woorden met uw leerlingen.
Woordenschat
het vlees
vegetarisch
Een gerecht waar geen vlees of vis in zit.
In een vegetarische maaltijd vind je geen vlees.
De voedingsstoffen
Stof die je lichaam energie geeft, zoals eiwit en vet.
In groente zitten veel voedingsstoffen.
veganistisch
Een gerecht waar geen dierlijke producten in zitten.
Iemand die veganistisch eet neemt nooit een gebakken eitje.
het broeikasgas
Broeikasgassen zijn gassen die ontstaan door bijvoorbeeld de uitstoot van auto's en vliegtuigen.
De uitstoot van broeikasgassen is slecht voor het klimaat.

Meer weten hierover? Bekijk dan dit filmpje over het broeikaseffect.
het dierenwelzijn
De toestand waarin het geestelijk, lichamelijk en sociaal goed gaat met dieren.
Te kleine stallen zijn niet goed voor het dierenwelzijn op een boerderij.

Slide 7 - Tekstslide

Woordenschat
Bespreek de moeilijke woorden met uw leerlingen.

Slide 8 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Welke redenen worden onder andere in de tekst genoemd om vega(n) te gaan eten?
Slepen maar!
Heb jij het goed begrepen?
Dierenwelzijn
De smaak van vlees
De prijs van vlees
Het milieu
Geloof

Slide 9 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

.
Heb jij het goed begrepen?
In de tekst staat dat vlees en vis eten slecht is voor het milieu. Hoe komt dat? Noem minstens drie redenen.

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Heb jij het  goed begrepen?
Test je kennis!
Is de uitspraak van Scoop WAAR of NIET WAAR?
Sleep het vinkje of het kruisje!
Kip heeft van al het vlees het meeste impact op klimaatverandering.

Slide 11 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

..
.
Heb jij het goed begrepen?
Waar moet je extra op letten als je geen vlees of vis eet?
A
Dat je niet extra veel honger krijgt.
B
Dat je niet teveel vleesvervangers eet.
C
Dat je nog alle voedingsstoffen binnenkrijgt.
D
Je hoeft helemaal nergens op te letten!

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Heb jij het  goed begrepen?
Test je kennis!
Welke zin over vegetarisch eten is WAAR?
Slepen maar!
Vegetariërs krijgen het advies om noten te eten als aanvulling op hun dieet.
Vegetariërs dragen nooit leren schoenen omdat deze gemaakt zijn van dierenhuid.
Vegetariërs worden sneller ziek omdat ze geen vlees en vis eten.

Slide 13 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Video

Deze slide heeft geen instructies

.
Heb jij het goed begrepen?
Wat is het verschil tussen een vegetariër en een veganist?

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

..
.
Heb jij het goed begrepen?
Begrijp jij dat mensen veganistisch worden? 
Kruis aan en bespreek je antwoord met je schoudermaatje.
A
B

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Heb jij het  goed begrepen?
Test je kennis!
Is de uitspraak van Scoop WAAR of NIET WAAR?
Sleep het vinkje of het kruisje!
Pescetariërs eten alleen op sommige dagen in de week vis of vlees.

Slide 17 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bespreek de vraag met je schoudermaatje.
Stel je voor, iedereen in de wereld stopt met vlees en vis eten. Wat zou dat voor gevolgen kunnen hebben?
Denk bijvoorbeeld aan het milieu of aan dierenwelzijn.

Slide 18 - Tekstslide

Lesdoelen
Bespreek de lesdoelen met uw leerlingen.
.
Heb jij het goed begrepen?
Ben jij door deze les anders gaan denken over het eten van vlees of vis? Leg je antwoord uit.

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Deze les heb meer geleerd over vlees of vegetarisch eten. De hoogste tijd om hier een debat over te voeren!

Slide 21 - Tekstslide

Filmpje
De leerlingen bekijken het filmpje en maken tijdens het kijken aantekeningen in hun logboek.
Verwerkingsopdracht
Een debat
Bij een debat reageer je op een stelling, waarbij je voor of tegen de stelling bent en de derde partij (de jury) probeert te overtuigen. 
Een debat voeren
Noem voorbeelden
In een debat over het gratis maken van museumbezoek:
“Zelf ben ik dit weekend naar een museum geweest, maar dat zouden we niet gedaan hebben als we moesten betalen!” 
Ik geef je tips!
Gebruik feiten
In een debat over televisie kijken:
“Ik heb zojuist even rondgevraagd en meer dan de helft van de kinderen in deze klas kijkt langer dan twee uur TV per dag!” 
Maak vergelijkingen
In een debat over langere lestijden:
“Maar het is wel oneerlijk als wij een middag langer naar school zouden moeten en de leerlingen van de school hiernaast hoeven dat niet!” 
Gebruik humor
Iets waar iedereen van houdt is een goede grap. Een grap zal het publiek aan het lachen maken en het zorgt voor een vrolijke noot in vaak serieuze discussies.
Let op je lichaamshouding
De houding van de spreker in een debat bepaalt voor een groot deel hoe je overkomt bij de luisteraar. Dit bereik je door rechtop te staan en het lichaam te gebruiken, denk aan handgebaren, gezichtsuitdrukking en het maken van oogcontact. 
Geef oplossingen
In een debat over het verbieden van snoep op school: “We moeten niet het snoepen verbieden, maar we moeten er juist voor zorgen dat er meer gezonde dingen worden gegeten. Iedereen moet in de pauze een appel krijgen!” 
Gebruik je stem
Door het bewust gebruiken van de stem (bijvoorbeeld hard of zacht praten) kan je overtuigingskracht vergroten. Of door te variëren in spreeksnelheid. Sommige zinsdelen kunnen langzaam worden uitgesproken zoals: “Dit is heel… erg… fout!” 
Spreek kort maar krachtig
Praat duidelijk en gebruik geen lange zinnen. Soms is iemand zo lang van stof dat zijn tegenstander én jury aan het einde van een zin niet meer weten hoe die zin begon. 
Stel een vraag
In een debat over het rechtvaardigen van stelen: 
“Maar vind jij het dan niet goed dat je iets steelt voor iemand die niks te eten heeft omdat hij arm is? Anders heeft hij geen eten en dan wordt hij ziek.” 

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

..
.
Discussie of debat
Wat is het doel van een debat, denk je?
A
Je wil de jury overtuigen.
B
Je wil je tegenstander overtuigen.
C
Je wil de jury overhalen iets te doen.
D
Je wil je tegenstander en de jury vermaken.

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

.
Wat zijn belangrijke vaardigheden bij een debat, denk je? Wat moet je goed kunnen?

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Check-check-dubbelcheck!
Waar moet een goed debat in ieder geval aan voldoen?
Er is een stelling waar je VOOR of TEGEN bent, of je bent jurylid. 

Er is een afgesproken tijd voor de spreekbeurten. 

Als voor- en tegenstander geef je argumenten en probeer je de jury te overtuigen. 

Je spreekt duidelijk, krachtig en overtuigend. 

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwerkingsopdracht
Een debat
We beginnen met een mini-debat!
Bij een debat reageer je dus op een stelling, waarbij je voor of tegen de stelling bent en de derde partij (de jury) probeert te overtuigen. 
Bij een mini-debat is één iemand VOOR de stelling, één iemand TEGEN en één iemand onpartijdig (de jury). 
De stelling is: 'Iedereen zou moeten stoppen met vlees eten!'

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwerkingsopdracht
Schrijf alle twee argumenten voor én tegen de stelling op. Schrijf op waarom je dat argument belangrijk vindt en bedenk voorbeelden.  

Argumenten
Vind je dit lastig? Bekijk de video!
timer
8:00

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwerkingsopdracht
De juf of meester geeft je in het groepje een nummer: 1, 2 of 3. 
Draai aan het rad om te kijken welke rol jij hebt! 
Wie is wie
Vind je het moeilijk om argumenten te bedenken voor je rol?

Probeer je dan in te leven in kinderen die werken of juist in een fabrieksbaas of ouders van kinderen die geld nodig hebben.

Wat zouden zij zeggen?

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verwerkingsopdracht
Opzetbeurt VOOR: 


Opzetbeurt TEGEN: 


Verweerbeurt VOOR:


Verweerbeurt TEGEN:


Slotbeurt VOOR: 

Slotbeurt TEGEN: 


Debatteren maar!
Vertel wat de stelling is en dat je het eens bent met de stelling. Onderbouw dit met je argumenten. 

Vertel dat je het oneens bent met de stelling en onderbouw dit met argumenten. 

Ga in op de argumenten van de tegenstander. Je probeert zoveel mogelijk nieuwe argumenten te noemen. 

Ga in op de argumenten van de voorstander. Je probeert zoveel mogelijk nieuwe argumenten te noemen. 

Laatste keer verweren en krachtig afsluiten. 

Laatste keer verweren en krachtig afsluiten.
timer
3:00
timer
3:00
timer
1:00

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Feedback
Wat doen de debatteurs goed? Wat kan beter? Door wie ben jij het meest overtuigd? 

Jury
Vul de checklist in voor beide partijen. 

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Reflecteren maar!
Bespreek de checklists met beide partijen. 

Draai aan het rad voor reflectievragen. 

Slide 31 - Tekstslide

Lesdoelen
Bespreek de lesdoelen met uw leerlingen.
Afsluiting
Het debat verloopt hetzelfde. Alleen zit je nu in een U vorm en zijn er 6 voorstanders, 6 tegenstanders en 3 juryleden. 
Ben je net jury geweest? Dan ben je nu voorstander of tegenstander.
Klassendebat
Gebruik slide 30 voor de opzet en de tijden van het debat. 

'Iedereen zou moeten stoppen met het eten van vlees!'

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wereldoriëntatie

  • Ik kan uitleggen waarom steeds meer mensen ervoor kiezen om dierlijke producten te laten staan.
  • Ik weet of het wel gezond is om vegetarisch te eten.
  • Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen vegetarisch en vegan eten.
Terugkoppeling lesdoelen 
Woordenschat
  • Ik begrijp de belangrijke woorden die met brood te maken hebben.  
Taal
  • Ik kan een debat voeren als voorstander, tegenstander of jurylid over het eten van vlees.

Slide 33 - Tekstslide

Terugkoppeling lesdoelen
Bespreek de lesdoelen met uw leerlingen. Hebben zij de lesdoelen behaald?
Terugkoppeling eigen leervragen
  • Op welke vragen hebben jullie deze les antwoord gekregen? 
  • Welke vragen zijn nog onbeantwoord? 
  • Hoe kun je ervoor zorgen dat je toch achter het antwoord op deze vragen komt?

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

              Tot de volgende keer!

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies