V1G 3/2

V1G - 3 februari
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

V1G - 3 februari

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Enkelvoudige v.s. samengestelde zinnen
Twee of drie werkwoorden in de zin
Oefenen met zinnen maken

Lesdoel
Je gebruikt twee of drie werkwoorden op de juiste manier in één zin.

Slide 2 - Tekstslide

Enkelvoudig v.s. samengesteld
Enkelvoudig: één zin, één persoonsvorm.
Samengesteld: twee of meer zinnen in één zin, twee of meer persoonsvormen, met voegwoord.

Wat is een persoonsvorm?
Wat is een voegwoord?

Slide 3 - Tekstslide

Enkelvoudig v.s. samengesteld
Enkelvoudig
De man loopt op straat.
Ik ben naar school gefietst.
Ik zou morgen graag willen sporten.

Samengesteld
De man loopt op straat, want hij gaat naar zijn werk.
Ik ben naar school gefietst en daarna ging ik naar de winkel.
Ik zou morgen graag willen sporten, maar de sportschool is dicht.



Slide 4 - Tekstslide


Sara wil later leraar worden.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 5 - Quizvraag


Ik heb altijd al zo'n auto willen kopen.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 6 - Quizvraag


Het kindje moest huilen, want zijn ijsje was gevallen.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 7 - Quizvraag


Mijn vader zegt dat hij vanavond gaat tennissen.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 8 - Quizvraag


Ik had vorige week mijn muren willen verven.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin

Slide 9 - Quizvraag

Enkelvoudige zinnen
Eén persoonsvorm
Eén of meer werkwoorden (hulpwerkwoorden en zelfstandige werkwoorden)
Hulpwerkwoorden staan nooit alleen!

Yousef fietst morgen naar school.
Yousef wil morgen naar school fietsen.

Ik heb dat altijd al willen kopen.

Slide 10 - Tekstslide

Drie werkwoorden
Vaak gebruik je de volgende werkwoorden als hulpwerkwoord:
kunnen, zullen, mogen, moeten, willen, hoeven
... maar kan ook zelfstandig!
                                                                                           zullen en zouden 
De kinderen willen een koekje.                           voor de toekomst
Susan wil elke dag tekenen.
Ik zal volgende week een nieuwe fiets kopen.

Slide 11 - Tekstslide

Verder oefenen
Disk: Grammatica --> 3. De zin. Afmaken
Klaar?
Oefenblad


Slide 12 - Tekstslide

Einde les
Lesdoel
Je gebruikt twee of drie werkwoorden op de juiste manier in één zin.

Schrijf/bedenk één zin met twee of drie werkwoorden!

Slide 13 - Tekstslide