In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Argumenteren V4
10.1 t/m 10.3 (blz. 124 t/m 129 vakboek)
Slide 1 - Tekstslide
Standpunt (10.1)
Standpunt = mening / bewering / stelling
Een standpunt kan tegenspraak of twijfel oproepen bij de lezer/luisteraar
Slide 2 - Tekstslide
tegenargument en weerlegging
Tegenargument ontkracht de argumentatie van de ander
Weerlegging valt een argument aan van de ander
Slide 3 - Tekstslide
Argumentatie
=
het standpunt én het geheel van argumenten dat het standpunt ondersteunt of ontkracht. Ook tegenargument en weerlegging zijn dus een onderdeel van de argumentatie.
Slide 4 - Tekstslide
a. Jeroen Huizinga is een leuke docent. b. Het is dus geen wonder dat leerlingen goed naar hem luisteren.
A
a = standpunt
b = argument
B
a = argument
b = standpunt
Slide 5 - Quizvraag
Objectieve argumenten
Objectieve argumenten zijn feitelijke argumenten.
Je kunt ze controleren op feiten of resultaten uit een wetenschappelijk onderzoek.
Met objectieve argumenten beweer je dat je uitspraak waar, waarschijnlijk of aannemelijk .
Slide 6 - Tekstslide
Subjectieve argumenten
Subjectieve argumenten zijn waarderende argumenten.
Ze zijn gebaseerd op een gevoel of emotie, overtuiging, ervaring, geloof, normen en waarden of vermoedens.
Je gaat bij deze argumenten na of je het er mee eens bent.
Slide 7 - Tekstslide
validiteit
Bij argumenten is het essentieel dat ze valide zijn. Ze moeten kloppen met het standpunt.
Slide 8 - Tekstslide
Subjectieve argumenten hebben over het algemeen meer overtuigingskracht dan objectieve argumenten
A
juist
B
onjuist
Slide 9 - Quizvraag
Een hypothese is een subjectief argument.
A
juist
B
onjuist
Slide 10 - Quizvraag
Bij subjectieve argumenten ga je na of ze waar zijn.
A
juist
B
onjuist
Slide 11 - Quizvraag
Mening: Het is niet nodig dat voetbalclubs de politie-inzet rondom wedstrijden zelf gaan betalen.
Argument 1: De politie-inzet kost volgens het Centraal Informatiepunt Voetbalvandalisme gemiddeld 40.000 euro per wedstrijd
A
argument 1 is feitelijk
B
argument 1 is waarderend
Slide 12 - Quizvraag
Argument 2: Binnen het stadion zijn de voetbalclubs verantwoordelijk voor de kosten, maar buiten het stadion is het openbaar gebied en daarvoor is in principe de overheid verantwoordelijk.
A
Feitelijk
B
Waarderend
Slide 13 - Quizvraag
Argument 3: Voetbalclubs doen al heel erg hun best om de veiligheid te waarborgen.
A
Feitelijk
B
Waarderend
Slide 14 - Quizvraag
Tegenargument 1: Voetbalclubs verdienen genoeg aan tv-rechten, daar kunnen ze de politie-inzet best zelf van betalen.
A
feitelijk
B
waarderend
Slide 15 - Quizvraag
soorten argumenten (10.3)
feiten
onderzoek
ervaring (empirisch argument)
gevoel /emotie
geloof
normen en waarden
vermoedens
feitelijke uitspraak kun je controleren
krachtig / kwaliteit onderzoek
eigen ervaring
eigen gevoel/emotie
idealen
algemene waarde/norm
persoonlijke vermoeden
Slide 16 - Tekstslide
Bij een argument op basis van overeenkomst kan het ook gaan om verschillen
A
juist
B
onjuist
Slide 17 - Quizvraag
argumentatieschema (blz. 127-128)
oorzaak - gevolg
kenmerk of eigenschap
voor-en nadelen
voorbeeld
vergelijking
gezag of autoriteit
Slide 18 - Tekstslide
Mikael zal wel wat contactgestoorde trekjes hebben. Hij is immers alleen door zijn moeder op een zo goed als verlaten eiland opgegroeid. Dit is een argumentatie op basis van ...
A
autoriteit
B
oorzaak en gevolg
C
kenmerk of eigenschap
D
voorbeelden
Slide 19 - Quizvraag
Dictatoriale leiders zijn niet gewend om kritisch bejegend te worden. Geen wonder dat Kim Jong-un veel moeite heeft met de kritiek die hij in het buitenland krijgt.