PV + Onderwerp

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 3

Persoonsvorm + onderwerp

Leerdoelen

Je weet wat een persoonsvorm is

Je kunt een persoonsvorm in een zin vinden

Volgende les:

Je weet wat een onderwerp is

Je kunt een onderwerp in een zin vinden

Wat is een persoonsvorm?

De persoonsvorm

• Wat voor een woord is de persoonsvorm?
• Hoe vind je de persoonsvorm ook alweer?

De persoonsvorm is altijd een werkwoord!!

De persoonsvorm vind je door:

• De zin vragend te maken.
  Het eerste woord is de persoonsvorm.

Ik mag mijn schoentje zetten. 

• De zin in een andere tijd te zetten. 
  Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.

De Hoofdpiet gaat fietsen.

Persoonsvorm

- een werkwoord heeft verschillende persoonsvormen. Het past zich aan, aan wie of wat het doet;

- in iedere zin staat een persoonsvorm.

enkelvoud 1 ik                      meervoud 1 wij

                       2 jij                                            2 jullie

                       3 hij/zij/het                           3 zij

Wat is een persoonsvorm altijd?

1. Lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. werkwoord

Wat is de persoonsvorm in deze zin?

Alex vindt de hamburgers van de Mc Donalds vies

1. Hamburgers
2. Vindt
3. Mc Donalds
4. vies

'Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.'
De persoonsvorm is:

1. kinderen
2. vinden
3. persoonsvorm
4. deze

Sem en Deset eten een ijsje

Wat is de persoonsvorm?

1. Sem
2. Deset
3. Eten
4. Een ijsje

Tamar en Nick fietsen naar de Jumbo
Wat is de persoonsvorm?

1. Fietsen
2. Tamar en Nick
3. Jumbo
4. Naar

Sanne schrijft de antwoorden op

Wat is de persoonsvorm?

1. Sanne
2. op
3. De antwoorden
4. Schrijft

Onderwerp en persoonsvorm

- Het onderwerp hoort altijd bij de persoonsvorm.

Het onderwerp

- Wie/wat + pv? Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

"De hond eet zijn brokjes op."

Wie eet?

Onderwerp:  de hond  

Let op: je moet ook het lidwoord meenemen in het onderwerp!

Wat is het onderwerp?
Als onderwerp kozen de leerlingen pooldieren.

1. Onderwerp
2. Pooldieren
3. Kozen
4. De leerlingen

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.

1. Ik
2. kan
3. het onderwerp
4. een zin

Wat is het onderwerp?

Mevrouw De Lange legt het onderwerp uit.

1. Mevrouw De Lange
2. legt
3. het onderwerp
4. uit

Moeilijke vraag: wat is het onderwerp?

Malika en Luca zaten urenlang buiten op een bankje te gamen

1. Malika
2. Luca
3. Malika en Luca
4. Gamen