Herhaling TV H1

Herhaling Taalverzorging H1
Hoofdletters en leestekens
Werkwoordspelling
Lastige werkwoorden
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling Taalverzorging H1
Hoofdletters en leestekens
Werkwoordspelling
Lastige werkwoorden

Slide 1 - Tekstslide

DOEL

HOOFDLETTERS  EN LEESTEKENS

- je weet wanneer je hoofdletters gebruikt

- je kan punten , vraagtekens en uitroeptekens gebruiken

Slide 2 - Tekstslide

Leestekens maken het verschil
Hieronder vind je voorbeelden van zinnen die veranderen door er een leesteken in te zetten of uit te halen.


1. Ik hou van je mama.
2. Ik hou van je, mama.

Uitleg
1. De ik zegt tegen iemand dat hij of zij van de moeder van die persoon houdt. Je mama betekent hier hetzelfde als jouw mama, dus het gaat niet over zijn/haar eigen moeder.
2. De ik zegt tegen zijn of haar eigen moeder dat hij of zij van haar houdt.

Slide 3 - Tekstslide

HOOFDLETTERS EN LEESTEKENS


Maken een tekst duidelijker en beter te lezen.


De lezer kan de tekst zo ook veel beter begrijpen.

Slide 4 - Tekstslide

HOOFDLETTERS
  • Je begint iedere zin met een hoofdletter.
  • Namen schrijf je ook met een hoofdletter.
  • Feestdagen en merknamen schrijf je met een hoofdletter. 


  • Namen van maanden, dagen van de week, windstreken en seizoenen schrijf je NIET met een hoofdletter.

Slide 5 - Tekstslide

LEESTEKENS

- punten

- vraagtekens

- uitroeptekens

- komma's

- dubbele punten

Slide 6 - Tekstslide

PUNT (1)

- Aan het einde van een zin


Vandaag heb ik een hockeywedstrijd.

Morgen ga ik logeren bij mijn vriendin.

Slide 7 - Tekstslide

VRAAGTEKEN

- Na een vraag


Tot hoe laat ben jij vanmiddag op school?

'Neem jij mijn tas mee?' vroeg Martijn.

Slide 8 - Tekstslide

UITROEPTEKEN 

- Aan het einde van een zin met extra nadruk:


'Houd daar eens mee op!'



Slide 9 - Tekstslide

KOMMA 

- Tussen twee persoonsvormen


Als je fietsband lek is, moet je ervoor zorgen dat het gemaakt wordt.



Samengestelde zin
Van twee zinnen is één zin gemaakt. Een zin heeft dan twee persoonsvormen.

Slide 10 - Tekstslide

KOMMA (1)

- Voor voegwoorden:

omdat, terwijl, maar, nadat, want


Onze hond eet erg veel, terwijl hij niet dik is.



Slide 11 - Tekstslide

KOMMA (2)

- Tussen de delen van een opsomming


Ik hou van : honden, eten en lezen.



Slide 12 - Tekstslide

Citeren

Als je letterlijk opschrijft wat iemand heeft gezegd, gebruik je een dubbele punt en aanhalingstekens:


Mijn zoon zei: 'Jij bent lief.'



Slide 13 - Tekstslide

schema werkwoordspelling

Slide 14 - Tekstslide

Kennen / kunnen en liggen / leggen

Deze werkwoorden worden vaak verkeerd gebruikt. Zo gebruik je deze woorden goed:


  • kennen: iets weten of geleerd hebben
  • kunnen: in staat zijn om iets te doen
  • liggen: zich bevinden, rusten
  • leggen: iets doen 


Slide 15 - Tekstslide