taalquiz
1 / 44
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Wat is het verschil tussen een vreemde taal en een tweede taal?
A
De tweede taal is een moedertaal, de vreemde taal niet.
B
Er is geen verschil.
C
Je spreekt van een tweede taal wanneer je een vreemde taal bijna net zo goed beheerst als je moedertaal.
D
Een tweede taal is de eerste vreemde taal die je leert.
Slide 4 - Quizvraag
De Nederlandse scholier behoort tot de wereldtop.
Nederlandse...is een....
Nederlandse...is een....
A
lw
B
bn
C
zn
Slide 5 - Quizvraag
Sleep de juiste definitie naar de juiste omschrijving.
Hoofdtelwoorden
Rangtelwoorden
Geven een precies aantal aan.
Geven geen precies aantal aan.
Geven de plaats in een reeks aan.
Geven geen precieze plaats in een reeks aan.
Na drieënhalf uur finishte hij al.
De eerste keer is vaak heel bijzonder.
Verschillende keren kwam zij op tijd.
Ik ben altijd de laatste die wordt opgenoemd.
Bepaalde hoofdtelwoorden
Onbepaalde hoofdtelwoorden
Bepaalde rangtelwoorden
Onbepaalde rangtelwoorden
Slide 6 - Sleepvraag
0
Slide 7 - Video
Wat hier gebeurt noemen we....
A
een onomatopee
B
een verhaspeling
C
een reduplicatie
Slide 8 - Quizvraag
Wat is het onderwerp van deze zin?
Joost heeft hem geroepen!
Joost heeft hem geroepen!
A
Joost
B
hem
Slide 9 - Quizvraag
WAT IS JUIST GESCHREVEN?
timer
0:10
A
-HUIS-AAN-HUIS-BLAD
B
HALF-OM-HALFGEHAKT
C
JAMES-BOND-FILM
Slide 10 - Quizvraag
Kies de juiste spelling.
Het is de tweede keer, dat dit [gebeuren].
A
gebeurt
B
gebeurd
Slide 11 - Quizvraag
Wat is de juiste spelling?
A
Houd hij van me?
B
Houdt hij van me?
Slide 12 - Quizvraag
Welke spelling is juist?
A
oud-Hollandse spelletjes
B
oudhollandse spelletjes
Slide 13 - Quizvraag
Wat is het meervoud van melodie?
A
Melodieën
B
Melodiën
Slide 14 - Quizvraag
Is 'onmiddelijk' goed of fout gespeld?
A
goed
B
fout
Slide 15 - Quizvraag
De interne behandeling van de toeslagenaffaire bij de Belastingdienst rammelde aan alle kanten. De directeuren en bewindspersonen wijzen vooral naar elkaar, maar het is voor de onderzoekscommissie klip en klaar: ze wisten het, maar kozen er bewust voor om niets te doen.
Aangezien duizenden gezinnen getroffen zijn door de fouten die de Belastingdienst heeft gemaakt, pakt de onderzoekscommissie nu goed door.
Je moet veel lezen en nadenken over wat je leest om ervoor te zorgen dat je woordenschat wordt uitgebreid.
Lezen is niet alleen goed voor je woordenschat, het vergroot ook je kennis van de wereld.
Opsommend
Redengevend
Tegenstellend
Doel-middel
Concluderend
Slide 16 - Sleepvraag
Woordenschat:
Wat betekent amicaal?
Wat betekent amicaal?
A
overdreven
B
vriendschappelijk
C
vijandig
D
verliefd
Slide 17 - Quizvraag
WAT IS JUIST GESCHREVEN?
A
Louis Vuitton-tas
B
Louis Vuitton tas
C
Louis -Vuittontas
Slide 18 - Quizvraag
Bij woorden als beide(n) of vele(n) schrijf je een –n als…
A
er geen znw achter staat en het woord niet naar personen verwijst.
B
er geen znw achter staat en het woord naar personen verwijst.
C
er een znw achter staat.
Slide 19 - Quizvraag
Wat is de persoonsvorm in de zin?
"Morgen ben ik eindelijk jarig"
"Morgen ben ik eindelijk jarig"
A
morgen
B
ben
C
jarig
D
eindelijk
Slide 20 - Quizvraag
Wat hoort op de ..... ?
"ik ........ deze taalquiz heel leuk"
"ik ........ deze taalquiz heel leuk"
A
vinden
B
vind
C
vindt
D
vonden
Slide 21 - Quizvraag
Slide 22 - Tekstslide
Zoveel 'manies' wat is dan kleptomanie?
A
ziekelijke drang om te liegen
B
ziekelijke drang om te stelen
C
drang om te lachen
D
Ha, ha! dat bestaat niet..
Slide 23 - Quizvraag
Slide 24 - Video
a. synoniemen, b. homoniemen en c. antoniemen...
Wat is goed?
Wat is goed?
A
a. verschillende woorden-zelfde betekenis
B
b. zelfde woord- andere betekenis
C
c. verschillende woorden- tegengestelde betekenis
Slide 25 - Quizvraag
Slide 26 - Tekstslide
grammatica
Welke zin is helemaal goed?
Welke zin is helemaal goed?
A
Ik heb heel hard geniesd.
B
Ik ben gisteren verhuist.
C
Ik heb een verhaal vertelt.
D
Ik heb ziek geweest.
Slide 27 - Quizvraag
Slide 28 - Video
Wie de schoen past.....
A
loopt niet naast zijn schoenen
B
zal niet op de blaren lopen
C
(die) trekke hem aan
D
is koopman
Slide 29 - Quizvraag
Slide 30 - Video
Wat gaat hij zeggen?
A
(je bent een) mierenneuker
B
Ik heb een klepel horen tikken
Slide 31 - Quizvraag
Slide 32 - Video
Rutte gebruikt hier.......
A
een drogreden
B
een onjuist feit
Slide 33 - Quizvraag
werkwoordspelling
(beantwoorden)...je die vraag wel goed?
(beantwoorden)...je die vraag wel goed?
A
Beantwoort
B
beantwoor
C
beantwoord
D
beantwoordt
Slide 34 - Quizvraag
meervoud
wat is fout?
wat is fout?
A
programma's
B
televisie's
C
winkels
D
mango's
Slide 35 - Quizvraag
werkwoordspelling
(worden) ... je vader boos als je een onvoldoende haalt?
(worden) ... je vader boos als je een onvoldoende haalt?
A
word
B
wordt
Slide 36 - Quizvraag
meervoud
wat is fout?
wat is fout?
A
cadeaus
B
douches
C
theoriën
D
sauzen
Slide 37 - Quizvraag
Wat is goed?Kunnen er meerdere zijn...
A
dvd'tje
B
80-jarige
C
donkerblauw en-groene broeken
D
niet-roker
Slide 38 - Quizvraag
Sleep de verbanden naar de juiste signaalwoorden
timer
1:00
maar, daarentegen
Bijvoorbeeld, neem nou
Ten eerste, als laatste, ABC
Eerst, vervolgens, daarna
Doordat, waardoor
Tijdsvolgorde
Oorzaak- gevolg
Opsomming
Tegenstelling
Voorbeeld
Slide 39 - Sleepvraag
Slide 40 - Video
Hier is sprake van.....
A
een drogreden
B
een metoniem
C
een metafoor
D
een antoniem
