5.1 De balans

Hoofdstuk 5
De financiële administratie van een eigen bedrijf 
5.1 De balans
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 5
De financiële administratie van een eigen bedrijf 
5.1 De balans

Slide 1 - Tekstslide

Voorbeeld

Slide 2 - Tekstslide

Balans
  • Een overzicht van de bezittingen en het vermogen van een onderneming op een bepaald moment
  • Linkerkant -> debetzijde / activakant / bezittingen
  • Rechterkant -> creditzijde / passivakant / vermogen
  • Een balans is altijd in evenwicht
  • Een balans is een momentopname

Slide 3 - Tekstslide

Debiteuren 

Klanten die later betalen.
Je hebt nog geld tegoed.
Dus neem je een post op je balans op genaamd debiteuren. 

= bezitting
Crediteuren

Je hebt iets gekocht maar nog niet betaald. 
Je moet dus nog iets betalen.
Dus neem je een post op op je balans genaamd crediteuren. 

= schuld

Slide 4 - Tekstslide

Balans
= laat zien hoe een bedrijf aan geld is gekomen en wat dat bedrijf met dat geld heeft gedaan
Vreemd vermogen.             €462.000

Slide 5 - Tekstslide

Balans
Vreemd vermogen.             €462.000
Bezittingen
Schulden

Slide 6 - Tekstslide

Balans
Vreemd vermogen.             €462.000
leningen (schulden)
creditzijde (vermogen), staat hoe het geld verkregen is.
Eigen geld in de onderneming

Slide 7 - Tekstslide

Balans
Debetzijde (bezittingen), staat wat er met het geld is gedaan.
Activa
Vreemd vermogen              €462.000
Alle bezittingen van een onderneming die langer dan één jaar meegaan.
Alle bezittingen van een onderneming die korter dan één jaar meegaan.
geldmiddelen die beschikbaar zijn in de onderneming

Slide 8 - Tekstslide

balans per 1 / 1 / 2021

activa (debet / bezittingen) 
passiva (credit / vermogen) 
Vaste activa (activa die langer dan een jaar meegaan)
bijvoorbeeld:
Pand, auto, laptop, inventaris
Inventaris -> inrichting en aankleding van een pand (denk aan meubels, kassa, pinapparaat etc)
Vlottende activa (activa die korter dan een jaar meegaan)
bijvoorbeeld:
voorraad, debiteuren
Debiteuren -> geld dat het bedrijf nog moet ontvangen van haar klanten
Liquide activa (betaalmiddelen)
 kas, bank

Eigen vermogen 
Geld van de eigenaar zelf

Lang vreemd vermogen
(leningen die langer dan 1 jaar lopen)
Geleend geld van de familie, vrienden, bank 
Bijvoorbeeld: hypothecaire lening, lening bank
Kort vreemd vermogen
(leningen korter van 1 jaar)
Crediteuren -> leveranciers die nog geld tegoed hebben van het bedrijf -> die moeten nog betaald worden

Totaal                                                         € 
Totaal                                                         € 

Slide 9 - Tekstslide

Opdracht
De eigenaar van schoenenwinkel MyShoe wil een nieuwe balans opstellen. Maak een balans in je schrift en zet de volgende balansposten in de juiste volgorde op de balans:
machine: € 20.000
kas: € 2.300
inventaris: € 1.500
debiteuren: € 245
pand: € 123.000
bank: € 25.600
voorraad schoenen: € 254.000
lening bank: €2000
eigen vermogen: € …

Slide 10 - Tekstslide

Antwoord

Slide 11 - Tekstslide

Antwoord
Eigen vermogen=
€426.645 - €2.000= €424.645

Slide 12 - Tekstslide

Huiswerk
Opdracht 5.1 t/m 5.5
Pagina 62 t/m 64

Slide 13 - Tekstslide

Moet een balans in evenwicht zijn?
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn liquide middelen?
A
Bank en kas
B
Debiteuren, bank en kas
C
Crediteuren, hypotheek en voorraad
D
Voorraad, bank en kas

Slide 15 - Quizvraag

Hoe noemen we de rechterzijde van de balans
A
Liquide middelen
B
Credit
C
Debet
D
Activa

Slide 16 - Quizvraag

Onder welke balanspost zetten we de inventaris?
A
Vlottende activa
B
Eigen vermogen
C
Liquide middelen
D
Vaste activa

Slide 17 - Quizvraag

Digitale camera's in het magazijn van de Media Markt in Nederland
A
Vlottende activa
B
Vaste activa

Slide 18 - Quizvraag

De tankauto's van Shell die de benzine naar de benzinestations brengen
A
Vaste activa
B
Vlottende activa

Slide 19 - Quizvraag

Debet (activa) zijn:
A
Schulden
B
Bezittingen
C
Kas
D
Bank

Slide 20 - Quizvraag

Wat staat aan de debet kant van de balans?
A
voorraad goederen
B
banklening
C
crediteuren
D
debiteuren

Slide 21 - Quizvraag

Het eigen vermogen staat
A
aan de debetzijde van de balans
B
op de winst - verlies rekening
C
bij vlottende activa
D
aan de creditzijde van de balans

Slide 22 - Quizvraag

Mutatiebalansen
Zoals je hebt gezien gaan er balansposten veranderen 

Als je dan elke x de balans zou moeten aanpassen --> dat is veel schrijfwerk!!

Daarom mutatiebalansen: geeft alleen aan welke balansposten veranderen en met hoeveel

Wat betekent 'mutatie'? --> verandering

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Video

Mutatiebalans; 'debiteuren'
Debiteuren: klanten die nog geld moeten betalen (rekening nog betalen)
Als er staat: 'klanten betalen op rekening' betekent het ook dat ze nog moeten betalen = debiteuren

Het behoort bij vlottende activa --> vaak moeten klanten wel binnen 1 jaar betalen

Als je dus iets verkoopt, neemt OF je kas toe, OF je bank OF je debiteuren! (en je voorraad neemt af...)

Slide 25 - Tekstslide

Je ziet: bij het opstellen van een mutatiebalans gebeurt per saldo hetzelfde aan de linker kant (debet) als aan de rechterkant (credit)!!!
Soms gebeurt er links EN rechts op mutatiebalans wat, soms alleen aan 1 kant!! Saldo wel altijd hetzelfde!!
Bijvoorbeeld: Je koopt voor €5.500 een voorraad kleding in voor je winkel en je betaalt per bank:  
 
Voorraad
+ € 5.500
Bank
- €  5.500
saldo
               0
saldo
           0

Slide 26 - Tekstslide

Dus: Je koopt voor €5.500 een voorraad kleding in voor je winkel en je betaalt op rekening:  
 
Voorraad
+ € 5.500
Crediteuren
+ € 5.500
saldo
+ € 5.500
saldo
+ € 5.500
Je had de kleding ook op rekening kunnen kopen. Dan zie je wel rechts EN links iets gebeuren:

Slide 27 - Tekstslide

Mutatiebalans: hoe te doen bij 'winst'
Stel een bedrijf verkoopt op 7 dec 2019 een auto €14.500. Die auto was ingekocht voor €12.000. De klant betaalde per bank. 
                          

                                   

Dus: winst vergroot het Eigen Vermogen!
Bank
+ €14.500
EV
+ €2.500
voorraad
- € 12.000
saldo
+ € 2.500
saldo
+  €2.500

Slide 28 - Tekstslide

Mutatiebalans: hoe te doen bij 'kosten'
Stel je betaalt per bank de maandelijkse huur van je winkelpand: €2.600 
                          

                                   

Dus: KOSTEN verkleinen het Eigen Vermogen!
Bank
- €2.600
EV
- €2.600
saldo
- €2.600
saldo
- €2.600

Slide 29 - Tekstslide

Mutatiebalans; Lening
Over een lening moet je RENTE betalen 
Maar je moet de lening ook in delen terugbetalen: AFLOSSING
  • Rente zijn 'kosten' die je extra moet betalen op een lening (kredietkosten -> "lenen kost geld") en dus je winst en eigen vermogen laten dalen
  • Aflossing is het terugbetalen van je lening > dit zijn geen 'kosten'! En laat dus niet je eigen vermogen dalen, maar maakt wel het vreemd vermogen ("de lening") kleiner

Slide 30 - Tekstslide

Voorbeeld mutatiebalans; Lening (rentebetaling)
Je hebt een lening bij de bank van €6000. De (jaarlijkse) rente bedraagt 4%.
Je betaalt de rente (per bank) voor de maand december. Zet in mutatiebalans.
Bereken 4% van 6000= €240 --> :12= €20 (p maand)




  
Bank
- €20
EV
- €20
saldo
- €20
saldo
- €20

Slide 31 - Tekstslide

Voorbeeld mutatiebalans; Lening (aflossing)
Voor diezelfde lening bij de bank (€6.000) los je €2.500 af. Je betaalt weer per bank. Zet in mutatiebalans.





  
Bank
- €2.500
VV (4%lening)
- €2.500
saldo
- €2.500
saldo
- €2.500

Slide 32 - Tekstslide

Voorbeeld mutatiebalans; Lening (aflossing + rentebetaling)
Stel dat je voorgaande 2 betalingen voor die lening op dezelfde datum had gedaan: de rentebetaling van €20 en de aflossing van €2.500. Hoe verwerk je dat in een mutatiebalans?:





  
Bank
- €2.520
VV (4%lening)
- €2.500
EV
-      €20
saldo
- €2.520
saldo
- €2.520

Slide 33 - Tekstslide

Resulatenrekening
Een resultatenrekening laat zien wat het resultaat (winst of verlies) is in een bepaalde periode. We noemen dat een stroomgrootheid.
(Dus niet zoals een balans: Dat is een momentopname en daarom een voorraadgrootheid)

Je ziet dus op een resultatenrekening dus alle OPBRENGSTEN van het bedrijf en alle KOSTEN
check volgende filmpje en weet dat je de omzet en de kosten ook weer links en rechts zou kunnen zetten in plaats van onder elkaar

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video