2.2 lezen feiten en meningen, moeilijkewoordenwijzer

LEZEN 2.3
feiten, meningen
moeilijkewoordenwijzer
tekstverband
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

LEZEN 2.3
feiten, meningen
moeilijkewoordenwijzer
tekstverband

Slide 1 - Tekstslide

DOEL

  • Ik kan een feit en mening herkennen in een tekst.
  • Ik weet hoe ik de moeilijkewoordenwijzer moet gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

verschil mening en feit

feit = informatie, kun je controleren
mening = wat je vindt

Slide 4 - Tekstslide

Jonge vrouw
oude vrouw
oor
kin
oog
neus

Slide 5 - Tekstslide

Feit/Mening?
Dit is de kleur zwart.

Slide 6 - Tekstslide

Feit of mening?:
Ommen is saai.
A
Feit
B
Mening.

Slide 7 - Quizvraag

Feit of mening?
Heb je broers of zussen?
A
feit
B
mening

Slide 8 - Quizvraag

Feit of mening?

Sigaretten bevatten nicotine en teer.
A
Feit
B
Mening

Slide 9 - Quizvraag

Feit of mening:
Deze begrijpend lezen les is nu al leuk.
A
feit
B
mening

Slide 10 - Quizvraag

Feit of mening:
Meneer de Jong gaat naar Amerika verhuizen.
A
feit
B
mening

Slide 11 - Quizvraag

Feit of mening:
Vandaag is het maandag.
A
feit
B
mening

Slide 12 - Quizvraag

Moeilijkewoordenwijzer

1. Is het woord belangrijk?


2. Leid de betekenis af uit de context (= zinnen in de buurt van het woord)
- omschrijving             
- synoniem                      
- voorbeeld

- informatie die een andere aanwijziging geeft


3. Geen aanwijzing in de tekst? Woordenboek of vragen!

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Slide 15 - Tekstslide

synoniem voor 'maaltijd'?

Slide 16 - Open vraag

Synoniem voor stelen

Slide 17 - Open vraag

Synoniem voor:
fout

Slide 18 - Open vraag

Tekstverbanden
Tussen woorden, zinnen en alinea's bestaat een verband. Dit noemen we een tekstverband.
Zonder tekstverbanden is je tekst niet 'stevig'.

Slide 19 - Tekstslide

Tekstverbanden en signaalwoorden
Het verband tussen alinea's, zinnen en woorden noemen we het tekstverband

Signaalwoorden worden gebruikt om het tekstverband duidelijk te maken

Slide 20 - Tekstslide

Opsommend tekstverband
Geeft een opsomming aan

Signaalwoorden:
Ten eerste, daarna, vervolgens, tot slot, verder, ...

Bijvoorbeeld:
Pjotr zette de doos oud papier aan de straat. Ook gooide hij de lege flessen in de glasbak.

Slide 21 - Tekstslide

Tijdsvolgorde tekstverband
Geeft de volgorde aan waarin gebeurtenissen plaatsvinden.

Eerst gingen de leerlingen in stilte aan het werk. Daarna gingen ze zachtjes fluisteren. Ten slotte waren ze allemaal hardop aan het praten.

Slide 22 - Tekstslide

Tegenstellend tekstverband
Geeft een tegenstelling aan.

Signaalwoorden:
Maar, echter, toch, integendeel, daar staat tegenover, ...

Voorbeeld
Wasima doet altijd heel erg haar best op school. Jari daarentegen is liever lui dan moe.

Slide 23 - Tekstslide

daarnaast
A
opsommend
B
tijdsvolgorde
C
tegenstellend

Slide 24 - Quizvraag

'Daarentegen' hoort bij welk tekstverband?
A
tegenstellend
B
tijdvolgorde
C
opsommend

Slide 25 - Quizvraag

toch
A
opsommend
B
tijdsvolgorde
C
tegenstellend

Slide 26 - Quizvraag

ook
A
tegenstellend
B
opsommend
C
tijdsvolgorde

Slide 27 - Quizvraag

Signaalwoord: toen

Tekstverband
A
opsommend
B
tijdsvolgorde
C
tegenstelling

Slide 28 - Quizvraag

Welk tekstverband hoort bij het signaalwoord 'bovendien'?
A
Opsommend tekstverband
B
Chronologisch tekstverband
C
Tegenstellend tekstverband

Slide 29 - Quizvraag

Het regent, maar toch schijnt de zon.
A
opsommend tekstverband
B
tijdsvolgorde
C
tegenstellend tekstverband

Slide 30 - Quizvraag