Ik kan hoofdletters en leestekens op de juiste manier gebruiken.
Slide 4 - Tekstslide
Terugblik
Vervoeg de werkwoorden op de juiste manier.
Had je niet door dat Jim zojuist ... (inspelen) op je onzekerheid en dat hij je maar wat op de mouw ... (spelden)?
India ... (fabriceren) tegenwoordig een breed scala aan producten en ... (exporteren) ze vervolgens naar westerse landen.
Het ... (bedreigen) administratiekantoor ... (deleten) morgenochtend, voordat de inspecteurs arriveren, alle ... (belasten) bestanden over de ... (plegen) fraude.
Slide 5 - Tekstslide
Persoonsvorm > T.T.
> V.T.
Geen persoonsvorm > voltooid deelwoord ('t Kofschip)
> bijvoeglijk naamwoord(zo kort mogelijk)
> onvoltooid deelwoord ( hele ww + -d)
> gebiedende wijs (ik-vorm)
> infinitief (hele ww)
1. Ik of jij/je erachter = ik-vorm
2. ev: jij/hij/zij/het = ik-vorm + t
3. mv: wij/jullie/zij = hele werkwoord
Sterke werkwoorden: veranderen van klank
Zwakke werkwoorden: ik-vorm + te(n)/de(n)
Slide 6 - Tekstslide
Hoofdletters
Hoofdletters en leestekens maken een tekst beter leesbaar.
Slide 7 - Tekstslide
Hoofdletters
Je gebruikt hoofdletters:
aan het begin van een zin;
bij persoonsnamen (let op: Hans van der Zande; H. van der Zande; de heer Van der Zande; Els van der Zande-de Laat)
bij namen van verenigingen, instellingen, bedrijven en diensten:
bij (afleidingen van) aardrijkskundige namen, bij namen van merken, historische gebeurtenissen, straten, hemellichamen, gebouwen, feestdagen en bij titels van boeken en films:
Slide 8 - Tekstslide
Hoofdletters
Je gebruikt een kleine letter bij namen van:
soorten: een stukje camembert
historische periodes: de middeleeuwen
afleidingen van feestdagen: kerstvakantie
maanden, dagen, seizoenen en windstreken
religies en afleidingen ervan: islam, gereformeerden
Slide 9 - Tekstslide
Leestekens
Hoofdletters en leestekens maken een tekst overzichtelijker.
Zo gebruik je de leestekens:
punt
aan het eind van een mededelende zin;
bij afkortingen: etc.
Slide 10 - Tekstslide
Leestekens
vraagteken
na een vraag
uitroepteken
aan het eind van een zin met een bevel of uitroep
Slide 11 - Tekstslide
Leestekens
komma
voor en na een bijstelling:
tussen twee persoonsvormen:
tussen de onderdelen van opsommingen, maar niet voor ‘en’
(in lange zinnen) voor een voegwoord waarmee de bijzin begint:
Slide 12 - Tekstslide
Leestekens
puntkomma (betekent 'en'):
tussen zinnen die sterk met elkaar samenhangen;
tussen delen van opsommingen, zeker als het om zinnen gaat.
dubbele punt
om een opsomming aan te kondigen;
om een verklaring aan te kondigen;
om de directe rede aan te kondigen.
Slide 13 - Tekstslide
Leestekens
aanhalingstekens
bij een citaat;
bij een directe rede;
om aan te geven dat een woord een andere betekenis heeft dan normaal, bijvoorbeeld bij ironie/sarcasme;
als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis.
Slide 14 - Tekstslide
Leestekens
haakjes
informatie die je geeft als toelichting, uitleg of voorbeeld, plaats je tussen ronde haakjes