In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: het
object (o) en het beeld (b). Een paar voorbeelden:
– De winnaar van de talentenjacht (o) was zo trots als een pauw (b).
– Zijn hoofd (o) lijkt wel een varkenskop (b); er zit zowat geen haar meer op.
– Wat een boom (b) van een kerel (o)!
– Het leven (o) is net een krentenbol (b), met af en toe een hard stukje.