Woordenschat H1: vergelijking

WELKOM 

bij Nederlands 



1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

WELKOM 

bij Nederlands 



Slide 1 - Tekstslide

Planning vandaag
  • Planning periode
  • Woordenschat H1
  • Opdrachten

Slide 2 - Tekstslide

Planning periode A
Toets Woordenschat H1, H2, H4 en H5: 
maandag 11 november


Slide 3 - Tekstslide

Welke vergelijkingen ken je nog?
(denk aan: zo wit als sneeuw)

Slide 4 - Open vraag

Wat is figuurlijk taalgebruik?
A
Je zegt iets met plaatjes
B
Je bedoelt iets anders dan je letterlijk zegt
C
Je bedoelt precies wat je zegt

Slide 5 - Quizvraag

Woordenschat H1: vergelijking
  • In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken.
  • Een vergelijking is een vorm van beeldspraak
  • Beeldspraak is altijd figuurlijk taalgebruik.

Slide 6 - Tekstslide

Woordenschat H1: vergelijking
In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: 
het object (o) en het beeld (b). Een paar voorbeelden:

Het object = wat je in de werkelijkheid kunt zien
Het beeld = waarmee je dat vergelijkt
 
  • De winnaar van de talentenjacht (o) was zo trots als een pauw (b).
  • Zijn hoofd (o) lijkt wel een varkenskop (b); er zit zowat geen haar meer op.

Slide 7 - Tekstslide

Peter lachte als een boer met kiespijn.
Vergelijking... Wat is hier het object?
En wat is het beeld?
A
object=Peter lachte
B
object=een boer met kiespijn
C
beeld=Peter lachte
D
beeld=een boer met kiespijn

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het beeld en wat is het object?
Je kamer lijkt wel een zwijnenstal!
A
beeld= zwijnenstal object= je (vieze) kamer
B
beeld=je kamer object= zwijnenstal
C
beeld= zwijnenstal object = zwijnenstal
D
beeld= je kamer object= je kamer

Slide 9 - Quizvraag

Welke zin is beeldspraak?
A
ik schrok me een hoedje
B
Ik maak een ballon
C
Ik lik een ijsje
D
hij is mooi

Slide 10 - Quizvraag

Vandaag 
Leren: wat vergelijkingen, figuurlijk taalgebruik en beeldspraak zijn 

Maken: woordenschat h1 (vergelijking)

Daarna: begin alvast met woordenschat h2 (metafoor en personificatie)



Niet af? Zet de opdrachten in je daltonplanagenda bij donderdag.






Slide 11 - Tekstslide

De broze economie is als een plantje...
A
economie = object plantje = beeld
B
plantje = object economie = beeld

Slide 12 - Quizvraag

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 13 - Quizvraag

Wat is GEEN voorbeeld van figuurlijk taalgebruik?
A
Het zag zwart van de mensen
B
Ik vond het maar een mager cijfer
C
Mijn moeder zegt dat ik dat niet moet doen
D
Dat is niet iets om over naar huis te schrijven

Slide 14 - Quizvraag