Taalverzorging - Beeldspraak

3 muziek
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

3 muziek

Slide 1 - Tekstslide

6 januari
  • Even herhalen: beeldspraak H4
  • Werken aan het werkstuk: samen de opbouw bespreken
  • Aan de slag

Slide 2 - Tekstslide

Vergelijking
In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: het object (o) en het beeld (b). Een paar voorbeelden:
– De winnaar van de talentenjacht (o) was zo trots als een pauw (b).
– Zijn hoofd (o) lijkt wel een varkenskop (b); er zit zowat geen haar meer op.
– Wat een boom (b) van een kerel (o)! 
– Het leven (o) is net een krentenbol (b), met af en toe een hard stukje.

Het object is iets uit de werkelijkheid, bijvoorbeeld de winnaar van de talentenjacht. Het beeld is iets waar het object op lijkt, bijvoorbeeld een pauw.
Om object en beeld met elkaar te verbinden, gebruik je: als (een) …, lijkt wel (een) …, zo … als (een) ..., een … van (een) …, … is net ….

Slide 3 - Tekstslide

Metafoor
Bij een metafoor vallen object en beeld samen. Je vervangt dan het object helemaal door het beeld; in plaats van die rots zeg je bijvoorbeeld:
- Van veraf is die rots (o) net een olifant (b).
– Zullen we die olifant eens beklimmen?

Metaforen komen vaak voor als spreekwoord:
– Als het kalf verdronken is, dempt men de put.
Dit betekent: Pas nadat er iets fout is gegaan, neemt men maatregelen.
– Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken.
Dit betekent: Je mag niet klagen over de kwaliteit van iets wat je gekregen hebt.

Slide 4 - Tekstslide

Personificatie
Bij een personificatie geef je een voorwerp, plant, dier of abstract begrip (liefde, verdriet) menselijke eigenschappen:
– De zon doet zijn best tevoorschijn te komen.
– De toekomst lacht me tegemoet.

Een metafoor en een personificatie zijn – net als een vergelijking – vormen van beeldspraak. Beeldspraak is altijd figuurlijk taalgebruik.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Deel genoemd, geheel bedoeld 
Geheel genoemd, deel bedoeld 

Slide 19 - Tekstslide

Abstract genoemd, concreet bedoeld
Concreet genoemd, abstract bedoeld. 

Slide 20 - Tekstslide

Maker wordt genoemd, product wordt bedoeld 

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Beeldspraak

Slide 24 - Tekstslide

Metaforen
Een metafoor is een vorm van beeldspraak, waarbij het beeld een object vervangt:

Stel dat je een kop vieze koffie aan het drinken bent, dan kun je zeggen:
Ik zit vieze koffie te drinken.


Als je er een metafoor van maakt, geef je koffie een naam die eigenlijk bij een ander soort viezigheid hoort.
Ik zit een bak rioolwater te drinken. 

de koffie is dan het object: het is er in werkelijkheid
het beeld is een bak rioolwater.

Slide 25 - Tekstslide

Personificatie
personificatie is een andere vorm van beeldspraak, waarbij iets wat niet menselijk is, menselijke eigenschappen krijgt.

De bomen wiegen in de wind.
De zon lacht me vrolijk toe.

Slide 26 - Tekstslide

Wat is het object in de volgende zin:
De tuin snakt naar regen.
A
de tuin
B
snakt
C
regen

Slide 27 - Quizvraag

Wat wordt er bedoeld met:
In de herfst van zijn leven schreef de filmacteur een autobiografie

Slide 28 - Open vraag

Wat wordt er bedoeld met:
Mijn mobiel slaapt nooit.

Slide 29 - Open vraag

Beeldspraak
Wat een zwijnenstal!

Slide 30 - Tekstslide

Beeldspraak...
Soms wil je iets duidelijk maken, je maakt dan gebruik van beeldspraak. Door een bepaald beeld op te roepen snappen mensen (sneller) wat je bedoelt.

Slide 31 - Tekstslide

Beeldspraak
Vergelijking -> vergelijken met iets

"Je bent zo koud als ijs."

"Ik voel me als een vis in het water."

Slide 32 - Tekstslide

Beeldspraak
Metafoor-> vergelijken met iets

"Deze schilder is de nieuwe Picasso."

"Je kamer is een zwijnenstal"

Slide 33 - Tekstslide

Beeldspraak
Personificatie-> iets behandelen alsof het leeft.

"Het zonnetje lacht ons toe."

"De wekker schreeuwde me toe."

Slide 34 - Tekstslide

Beeldspraak
Metoniem-> Eén deel voor het geheel benoemen.

"Spanje won van Nederland op het WK."

Niet héél Spanje won van héél Nederland, maar het Spaans voetbal elftal van het Nederlandse.

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Welke zin bevat een metafoor?
A
Mijn grootvader rookte als een schoorsteen
B
Het schip danste op de golven
C
Niemand wil vriendin zijn met zo'n heks
D
Al deze zinnen

Slide 37 - Quizvraag

Een vergelijking herken je aan:
A
Het woordje '(net) als'
B
Het woordje 'met'
C
Het woordje 'niet'
D
Het woordje 'vergeleken'

Slide 38 - Quizvraag

Metafoor of metoniem?
'Mijn buurman houdt wel
van een glaasje.'
A
Metafoor
B
Metoniem

Slide 39 - Quizvraag

Wat is een personificatie?
A
Als je een vergelijking maakt met/over een persoon
B
Als je een levenloos ding als een levend persoon omschrijft
C
Als je een persoon vergelijkt met een dier
D
Iedere metafoor is een personificatie

Slide 40 - Quizvraag